GEMEENTERAAD VAN LEIDEN
99
ISGEKOHEII STUKKEN.
N°. 128. Leiden, 13 Juli 1939.
Tri verband met een ingekomen klacbt over de onvol
doende capaciteit van de centrale verwarming in het gebouw
van de Gemeentelijke H.B.S. met 5 j. cursus is dezerzijds
een deskundig onderzoek ingesteldUit de in de Leeskamer
ter inzage gelegde stukken zal U blijken, dat het verwarmings
oppervlak van de in de lokalen aanwezige radiatoren onvol
doende is en dat plaatsing van een 25-tal radiatoren in de
hal en gangen noodig wordt geoordeeld. Verder blijkt ver
vanging van de beide ketels door nieuwe, van grootere capa
citeit, noodig, terwijl dan gelijktijdig de keldervloer zal
moeten worden hersteld en het liggend rookkanaal van den
schoorsteen zal moeten worden vervangen door een hooger
liggend geïsoleerd plaatstalen rookkanaal.
Het vernieuwen van de beide ketels, de uitbreiding van
het leidingnet met radiatoren, inclusief bijkomende werken
en advieskosten, zullen naar raming 6600.bedragen.
In overeenstemming met het gevoelen van de Commissie
van Fabricage zijn wij van meening, dat bovenbedoelde
verbetering van de centrale verwarming in het gebouw van
de H.B.S. met 5 j. c. noodzakelijk moet worden geacht.
Mitsdien geven wij U in overweging, door vaststelling van
den overgelegden staat tot wijziging van de gemeente-
begrooting, dienst 1939, voor de vernieuwing van de ketel
batterij en de uitbreiding van het leidingnet met radiatoren
in het gebouw van de H.B.S. met 5 j. c. een bedrag van
6600.ter beschikking te stellen, met dien verstande,
dat dit bedrag in vijf jaren, te beginnen met het jaar 1939,
uit den gewonen dienst zal worden bestreden. Het ten laste
van de begrooting 1939 komende gedeelte groot ƒ1320.
kan worden afgeschreven van den post „Onvoorziene Uit
gaven", op welken post thans nog 10.311.beschikbaar is.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 129. Leiden, 18 Augustus. 1939.
In de vacature van onderwijzer aan de Opleidingsschool
voor U.L.O. aan de Drie Octoberstraat, ontstaan ten gevolge
van het aan den heer J. H. Otto verleend eervol ontslag,
zouden wij wenschen te voorzien door overplaatsing van den
heer W. J. Mjholt, thans onderwijzer aan de Centrale School
voor het 7e en 8e leerjaar en in de vacature, welke ten gevolge
van die overplaatsing aan laatstgenoemde school zal ontstaan,
door overplaatsing van den heer J. B. Volkers, onderwijzer
aan de o.l. school aan den Zuidsingel A.
Mitsdien geven wij, met verwijzing naar het advies van den
Inspecteur van het Lager Onderwijs, Uwe Vergadering in
overweging, te besluiten, met ingang van een nader door ons
College te bepalen datum:
a. den heer W. J. Mjholt, onderwijzer aan de Centrale
School voor het 7e en 8e leerjaar, over te plaatsen naar de
opleidingsschool voor U.L.O. aan de Drie Octoberstraat;
b. den heer J. B. Volkers, onderwijzer aan de o.l. school aan
den Zuidsingel A, over te plaatsen naar de Centrale School
voor het 7e en 8e leerjaar.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 130. Leiden, 18 Augustus 1939.
Bij zijn in de Leeskamer ter inzage gelegd schrijven ver
zoekt de heer J. Tulleners eervol ontslag als leeraar aan de
Hoogere Burgerschool met 5-jarigen cursus.
Aangezien bij ons College tegen inwilliging van dat verzoek
geen bezwaar bestaat, geven wij, met verwijzing naar de mede
ter inzage gelegde adviezen van de Commissie van Toezicht op
en den Inspecteur van het Middelbaar Onderwijs, Uwe Ver
gadering in overweging aan den heer J. Tulleners, met ingang-
van 1 Februari 1940, eervol ontslag te verleenen uit zijne be
trekking van leeraar in de handelswetenschappen aan de
Hoogere Burgerschool met 5-jarigen cursus.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 131. Leiden, 18 Augustus 1939.
Tegen inwilliging van het in de Leeskamer ter inzage
liggend verzoek van den heer J. Heringa bestaat noch bij
het bestuur der Stedelijke Werkinrichting, noch bij ons
College bezwaar.
Mitsdien geven wij Uwe Vergadering in overweging aan
den heer J. Heringa, op zijn verzoek, eervol ontslag te
verleenen als lid van het bestuur der Stedelijke Werk
inrichting, onder dankbetuiging voor de als zoodanig door
hem bewezen diensten.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 132. Leiden, 18 Augustus 1939.
In Uwe Vergadering van 22 Mei j.l. (Ingek. Stukken
.No. 80) werd besloten om, zoo noodig, gedurende het
3e kwartaal 1939, kasgeldleeningen aan te gaan tot een
maximaal bedrag van 1.000.000.
In verband met de gedurende het 4e kwartaal te doene
betalingen voor rente en aflossing van geldleeningen, voor
ondersteuning van werkloozen en armlastigen, enz., is het
gewenscht, om ook voor dat kwartaal over eene machtiging
tot opneming van kasgeld te beschikken, waarvan het
maximaal bedrag eveneens op 1.000.000.ware vast te
stellen.
Wij geven Uwe Vergadering derhalve in overweging te
besluiten, gedurende het 4e kwartaal 1939, zoo noodig
kasgeldleeningen aan te gaan tot zoodanig bedrag, dat op
geen enkel tijdstip in dat kwartaal de kasschuld, met
inbegrip van het in rekening-courant bij de MV. Bank
voor Nederlandsche Gemeenten op te nemen bedrag, de
som van 1.000.000.te boven gaat en onder de voor
waarden, als door ons College zullen worden gesteld.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 133. Leiden, 18 Augustus 1939.
Op 5 Augustus 1929 (Ingek. Stukken No. 118) besloot
Uw Vergadering tot het aangaan van een overeenkomst
met de provincie Zuid-Holland, waarbij Leiden zich ver
bond alle plaatsen in het krankzinnigengesticht „Endegeest"
en in de bij dit gesticht behoorende afdeeling „Voorgeest"
beschikbaar te houden voor patiënten uit die provincie
(art. 1, eerste lid), terwijl de provincie zich verplichtte
voor elke plaats, welke Leiden op grond van deze over
eenkomst beschikbaar stelde en welke op den 15den van
een der maanden Februari, Mei, Augustus en November
onbezet was, voor het dan loopende kwartaal een bedrag
te vergoeden, overeenkomende met het één achtste gedeelte
van het in dat kwartaal op gemeld tijdstip geldende jaar-
lijksche verpleeggeld met inbegrip van het kleedgeld (art. 2,
eerste lid).
Plaatsen van patiënten, die met verlof zijn en voor wie
krachtens de verordening, houdende voorwaarden van op
neming en verpleging van lijders in „Endegeest" en „Voor
geest", de helft van de verpleegkosten is verschuldigd,
worden niet als onbezette plaatsen beschouwd (art. 2,
tweede lid).
In verband nu met het door ons aan den Minister van
Binnenlandsche Zaken ter goedkeuring toegezonden plan
tot verbouwing van het hoofdgebouw en de beide aan
grenzende paviljoens van het gesticht „Endegeest", waartoe
Uw Vergadering op 5 September 1938 (Ingek. Stukken
No. 145) besloot en welke verbouwing, zooals bekend, tot ge
volg zal hebben, dat het aantal plaatsen in „Endegeest"
met 18 wordt uitgebreid, deelden Gedeputeerde Staten
ons mede, dat die uitbreiding van het aantal plaatsen bij
hen bedenking ontmoette met het oog op de omstandigheid,
dat voor deze plaatsen, zoolang zij niet door patiënten
waren ingenomen, door de provincie ingevolge artikel 2
van de bovenbedoelde overeenkomst een vergoeding het
zgn. rouwgeld zou moeten worden betaald. Aan deze
bedenking zou echter, zoo schreven Gedeputeerde Staten
verder, kunnen worden tegemoet gekomen, indien wij bereid
waren te bevorderen, dat voor de nieuwe plaatsen gedurende
twee jaren na de ingebruikneming daarvan de bedoelde
vergoeding niet verschuldigd zou zijn.
Na ingewonnen advies van de Commissie van Beheer
over de gestichten „Endegeest" c.a., die van tegemoetkoming
aan het bovenvermelde bezwaar van Gedeputeerde Staten
geen geldelijk nadeel voor de gemeente vreesde, berichtten