punt achter „week" en wordt in de plaats daarvan telkens
toegevoegd: „bij wijze van tijdelijke toelage:"
4°. vervalt het vijfde lid.
Abt. XIV.
In het derde lid van artikel 4(1 wordt onder b., c., d. en e.
telkens in plaats van „36" gelezen: „34".
Art. XV.
In het tweede lid van artikel 47 wordt in plaats van
„5|- maand" gelezen: „11 maanden."
Art. XVI.
Artikel 49 wordt gelezen als volgt:
„1. Bij overlijden van den ambtenaar/werkman wordt de
gewone wedde tot en met den dag van het overlijden aan
zijn rechtverkrijgenden uitbetaald.
2. Zoo spoedig mogelijk na het overlijden van den ambte
naar/werkman wordt aan zijn weduwe een bedrag uitgekeerd
gelijk aan:
a. de wedde over een tijdvak van 6 weken, indien de
overleden ambtenaar/werkman in vasten dienst, in vasten
dienst met een proeftijd of, krachtens het bepaalde in artikel
10, tweede lid onder a, in tijdelijken dienst was aangesteld;
b. de wedde over een tijdvak van 2 weken, indien de
overleden ambtenaar/werkman krachtens het bepaalde in
artikel 10, tweede lid onder b, in tijdelijken dienst was aan
gesteld.
3. Laat de overledene geen weduwe na, dan geschiedt de
in het tweede lid bedoelde uitkeering ten behoeve van de
minderjarige wettige of erkende natuurlijke kinderen van
den ambtenaar/werkman. Ontbreken ook zoodanige kinderen,
dan geschiedt de uitkeering, indien de overledene kost
winner was van ouders, broeders, zusters of meerjarige
kinderen, ten behoeve van deze betrekkingen.
4. Indien de overledene geen betrekkingen, als bedoeld
in het derde lid, nalaat, kan bet in het tweede lid bedoelde
bedrag door Burgemeester en Wethouders geheel of ten
deele worden uitgekeerd voor de betabng van de kosten
der laatste ziekte en der begrafenis, zoo de nalatenschap
van den overledene voor de betaling van die kosten on
toereikend is."
Abt. XVII.
In het tweede lid van artikel 51 worden de volgende
wijzigingen gebracht:
1°. wordt onder I sub a. in plaats van 5.700.gelezen:
„f 5.472.-";
2°. wordt onder II sub a. in plaats van 2.500.ge
lezen: 2.400.en in plaats van 5.700.5.472.
Abt. XVIII.
In artikel 56 worden de volgende wijzigingen gebracht:
1°. wordt het gestelde in bet eerste lid onder d tot en met o
vervangen door bet navolgende:
„d. voor bet bijwonen van algemeene vergaderingen van
vakvereenigingen, indien de ambtenaar/werkman bd van het
hoofdbestuur, bestuurslid van een landelijke vakgroep of
afgevaardigde van de plaatselijke afdeeling is, met dien
verstande, dat van de plaatselijke afdeebng aan ten hoogste
twee afgevaardigden verlof wordt verleend;
e. voor het bijwonen van ten hoogste één bondsraads
vergadering aan leden van een bondsraad, van ten hoogste
zes hoofdbestuursvergaderingen aan leden van bet hoofd
bestuur en van ten hoogste zes vakgroepsbestuursver
gaderingen aan bestuursleden van een landelijke vakgroep,
alles per kalenderjaar;
voor het bijwonen van één algemeene vergadering van
de centrale organisatie, waarbij de vakvereeniging van den
ambtenaar/werkman is aangesloten, indien hij als vertegen
woordiger van zijn vakvereeniging aan die vergadering
deelneemt
g. voor het bijwonen van vergaderingen van commissiën
voor georganiseerd overleg;
Ti. bij ondertrouw en huwebjk van den ambtenaar/werkman
in zijn woonplaats telkens voor 1 dag;
i. bij huwelijk van ouders of kinderen van den ambtenaar/
werkman in zijn woonplaats voor 1 dag;
j. bij huwebjk van den ambtenaar/werkman, van zijn
ouders of kinderen buiten zijn woonplaats voor ten hoogste
3 dagen;
Tc. bij bevalling van de echtgenoote voor 1 dag;
l. bij ernstige ziekte van echtgenoote, ouders of kinderen,
onder overlegging van een verklaring van den behandelenden
geneesheer, dat verlof noodig is;
m. bij overbjden van de echtgenoote tot en met den dag
der begrafenis;
n. bij overlijden van ouders of kinderen, behuwd-, stief-
en pleegkinderen daaronder begrepen, 4 dagen en van overige
bloed- en aanverwanten tot den tweeden graad ingesloten
voor ten hoogste één dag, tenzij de ambtenaar/werkman
belast is met de regeling der begrafenis of(en) nalatenschap,
in welk geval eveneens verlof voor ten hoogste 4 dagen wordt
verleend
o. bij bet afleggen van geloofsbebjdenis door den ambte
naar/werkman, bij kerkelijke bevestiging en bij Eerste Com
munie van den ambtenaar/werkman, diens echtgenoote,
kinderen, stief- en pleegkinderen voor den daarvoor be-
noodigden tijd;
p. bij 25- en 40-jarig ambtsjubileum voor 1 dag;
q. in andere dan in dit lid en het derde lid bedoelde ge
vallen, waarin het hoofd van den tak van dienst oordeelt,
dat daartoe aanleiding bestaat."
2°. worden het derde en vierde lid vervangen door de
volgende leden:
„3. Verlof van korten duur met behoud van de gewone
wedde voor het als bestuurslid of vertegenwoordiger bij
wonen van vergaderingen van- of het verrichten van werk
zaamheden ten behoeve van vereenigingen, andere dan in
het eerste lid bedoeld, kan den ambtenaar/werkman door
Burgemeester en Wethouders worden verleend in de gevallen,
waarin zij oordeelen, dat daartoe aanleiding bestaat.
4. Verlof moet, dringende gevallen uitgezonderd, ten
minste 24 uren of ten minste 8 dagen te voren, al naar gelang
het hoofd van den tak van dienst, dan wel Burgemeester en
Wethouders tot het verleenen daarvan bevoegd zijn, worden
aangevraagd. Echter kan in de gevallen, waarin het hoofd
van den tak van dienst tot het verleenen van het verlof
bevoegd is, verlof eveneens worden verleend voor een afwezig
heid, die heeft plaats gehad, wanneer daarvoor naar het
oordeel van het hoofd van den tak van dienst gegronde
redenen bestonden en de gelegenheid om verlof te vragen
heeft ontbroken.
5. Het krachtens dit artikel verleende verlof wordt niet
in mindering gebracht van de jaarlijksche vacantie, behoudens
in de gevallen, bedoeld in het eerste lid onder q en in het
derde lid, indien zulks bij het verleenen van dat verlof is
bepaald."
Abt. XIX.
In artikel 79 wordt de punt aan het slot door een komma
vervangen en wordt daaraan toegevoegd: „tenzij bij de
strafoplegging onmiddellijke tenuitvoerlegging is bevolen."
Abt. XX.
Artikel 83 wordt gelezen als volgt:
„1. Aan den ambtenaar/werkman, die blijkens zijn aan
stelling voor een proeftijd of voor een bepaalden tijd is aan
gesteld, wordt, tenzij het tegendeel blijkt, geacht eervol
ontslag te zijn verleend, zoodra die tijd is verstreken.
2. Aan den in het eerste lid bedoelden ambtenaar/werkman
kan ontslag worden verleend met ingang van een dag, gelegen
binnen den proeftijd of den bepaalden tijd, mits een opzeg
gingstermijn in acht wordt genomen:
a. van twee maanden, indien de betrokkene bij het begin
van den opzeggingstermijn laatstelijk ten minste 12 maanden
onafgebroken in dienst was;
b. van één maand, indien de betrokkene bij het begin van
den opzeggingstermijn laatstelijk korter dan 12 maanden
onafgebroken in dienst was.
3. Over den tijd, die aan den in het tweede lid bedoelden
opzeggingstermijn mocht ontbreken, heeft de ambtenaar/
werkman recht op doorbetaling van zijn gewone wedde.
4. Op doorbetaling van de gewone wedde bestaat niet
langer aanspraak, indien de ambtenaar/werkman gedurende
den opzeggingstermijn hetzij uit eigen beweging den dienst
verlaat, hetzij een andere betrekking aanvaardt.
5. Geen opzeggingstermijn behoeft in acht te worden
genomen, indien het ontslag wordt verleend overeenkomstig
het bepaalde in artikel 84, eerste lid onder c., en artikel 88."
Abt. XXI.
In art. 92 wordt vóór „Ontslag" het cijfer „1" geplaatst,
en wordt aan dit artikel een tweede lid toegevoegd, luidende
„2. Het bepaalde in het eerste lid lijdt uitzondering, indien
op grond van het verleende ontslag de ambtenaar/werkman
aanspraak heeft op wachtgeld, als bedoeld in artikel 93."
Abt. XXII.
Deze verordening treedt in werking op den dag, volgende
op dien, waarop zij is vastgesteld.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
'H r,