90 15 Augustus 1936, 8. 347. Daarin toch wordt een opsomming gegeven van de maatregelen, die van gemeentewege genomen en toegepast moeten worden, en wordt de taak van bepaalde gemeentediensten afzonderlijk vermeld. De taak van die gemeentediensten is tweeledig en be staat uit: 1°. de bescherming van het bedrijf zelf tegen luchtaan vallen 2°. het zich voorbereiden, ten einde bij luchtaanvallen gereed en in staat te zijn tot verleening van hulp en be scherming aan de ingezetenen. Wij zijn nu van oordeel, dat de hierbij door het gemeente- personeel te verleenen medewerking geacht moet worden te behooren tot den verplichten dienst van den ambtenaar/ werkman, ook al behoort het verleenen van die medewerking niet tot zijn gewone ambtelijke werkzaamheden. Teneinde deze verplichting buiten twijfel te stellen, achten wij het noodig haar in het Ambtenarenreglement op te nemen, waartoe de bij art. V voorgestelde aanvulling van art. 18 strekt. Deze aanvulling is tevens in het belang van het gemeentepersoneel, omdat het verplicht stellen van de deelneming aan oefeningen enz. medebrengt, dat, indien een ambtenaar/werkman daarbij door een ongeval wordt ge troffen, de Ongevallenwet en (of) de Pensioenwet van toe passing zijn (is). Art. VI. Aanvulling van art. 24 met het nieuw voor gestelde tweede lid moet rationeel worden geacht, nu de daarin vervatte bepaling mede is opgenomen in art. 43, derde lid, van het Arbeidsovereenkomstenreglement. Art. VII. Bij art. V van het ontwerp hebben de Alge- meene Ambtenaren- en de Algemeene Werklieden Commissie er onze aandacht op gevestigd, dat, nu van verschillende zijden op de burgerij en daarmede ook op het gemeente- personeel aandrang wordt uitgeoefend, om zich vrijwillig beschikbaar te stellen voor diverse diensten bij de bescherming tegen luchtaanvallen, het gevaar bestaat, dat ambtenaren en werklieden in dienst der gemeente vrijwillig verbintenissen aangaan, die in oorlogstijd wel eens onvereenigbaar zouden kunnen blijken te zijn, hetzij met de vervulling van hun betrekking in dienst der gemeente, hetzij met de speciale taak, die zij als ambtenaar/werkman bij de bescherming tegen luchtaanvallen zullen hebben te verrichten. Inmiddels is ons gebleken, dat het bovenbedoelde gevaar niet denkbeeldig is; in den laatsten tijd zijn ons toch tal van gevallen bekend geworden, waarin leden van het gemeentepersoneel vrijwillig verbintenissen hebben aangegaan of verplichtingen op zich hebben genomen, niet alleen ten behoeve van de lucht bescherming waarvan de vervulling in tijd van oorlog of oorlogsgevaar hen aan den gemeentedienst zou onttrekken. Het spreekt nu naar onze meening van zelf, dat. hoezeer de uit die vrijwillige beschikbaarstelling sprekende geest op zich zelf valt te waardeeren, de daaruit voor den gemeente dienst voortvloeiende gevolgen niet kunnen worden geduld; ook en vooral in tijden van oorlog of oorlogsgevaar, waarin reeds vele ambtenaren/werklieden voor het vervullen van militaire verplichtingen aan den gemeentedienst zullen zijn onttrokken, dient de behoorlijke functionneering van de diensten en bedrijven der gemeente verzekerd te zijn. Met het oog daarop behoort naar onze meening art. 29, eerste lid, van het Ambtenarenreglement in dien zin te worden aan gevuld, dat het den ambtenaar/werkman zonder vergunning van ons College verboden is verbintenissen of verplichtingen, als de bovenbedoelde, vrijwillig aan te gaan of op zich te nemen. Te meer bestaat daartoe aanleiding, nu het voor schrift van art. 29, derde lid, hetwelk in dergelijke gevallen tot kennisgeving aan ons College verplicht, in de praktijk blijkt niet te worden nageleefd, als gevolg waarvan ook ons College zoo noodig niet in staat is verbiedend op te treden. Art. VIII. Nu de taak van de brandweer door de politie wordt vervuld, wier rechtstoestand in afzonderlijke veror deningen is geregeld, behoort de in dit artikel bedoelde zin snede uit art. 31, eerste lid onder a, te vervallen. Om dezelfde reden dient het vijfde lid van art. 42 te ver vallen zie art. XIII, 4°). Art. IX. Het spreekt vanzelf, dat de taak, die het gemeente personeel bij de luchtbescherming zal hebben te verrichten, niet tot zijn gewonen diensttijd kan worden beperkt; zoo noodig zullen de ambtenaren/werklieden in dienst der ge meente de hierbedoelde diensten ook buiten hun gewonen werktijd hebben te verrichten. De verplichting daartoe bevat het eerste lid onder b van het nieuwe art. 34. Daarbij is tevens de vraag gerezen, of aan het gemeente personeel voor deze diensten, voor zoover zij buiten den gewonen werktijd worden verricht, afzonderlijke betaling moet worden toegekend. Die vraag hebben wij ontkennend beantwoord, omdat naar onze meening het gemeentepersoneel niet op gunstiger wijze behoort te worden behandeld, dan de overige ingezetenen, die, wanneer hun medewerking bij de luchtbescherming wordt gevorderd, die medewerking, zonder daarvoor eenige geldelijke vergoeding te ontvangen, hebben te verleenen. Als regel zal dus ook het gemeente personeel te dezer zake geen extra vergoeding behooren te ontvangen. Intusschen verdient het, na kennisneming van het advies van het georganiseerd overleg, onzes inziens bij nadere overweging wel aanbeveling de mogelijkheid te openen, om bij wijze van hooge uitzondering met name in zeer bij zondere gevallen, waarin van het gemeentepersoneel buiten gewoon veel zou zijn gevergd aan dit personeel een extra belooning toe te kennen, met het oog waarop in het derde lid van art. 34 (nieuw) een bepaling is opgenomen, die ons College daartoe de bevoegdheid verleent. Art. X. Het nieuw voorgestelde tweede lid van art. 35 beoogt in een leemte te voorzien. In het in dit lid bedoelde geval kan thans tegen den betrokkene alleen disciplinair worden opgetreden, doch behoudt hij overigens zijn gewone wedde over den tijd, gedurende welken hij in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk heeft nagelaten zijn dienst te verrichten. Het tweede lid nu bepaalt, dat hij, die den bedongen arbeid opzettelijk nalaat te verrichten, in elk geval zijn gewone wedde over dien tijd verbeurt. Daarnaast blijft uit den aard der zaak de mogelijkheid van disciplinaire bestraffing bestaan. Het Algemeen Rijksambtenarenreglement bevat een soort gelijke bepaling (art. 14, tweede lid). Art. XI. De bij dit artikel voorgestelde wijziging van art. 39 overeenkomstige wijzigingen brengen de artt. XII en XIII onder 3°. in de artt. 41 en 42 beoogt duidelijk tot uitdrukking te brengen, dat de in dit artikel bedoelde geldelijke vergoeding en hetzelfde geldt voor de ver goeding wegens overwerk en voor arbeid op feestdagen als een tijdelijke vergoeding moet worden beschouwd en derhalve niet in den pensioensgrondslag behoeft te worden opgenomen. De Pensioenraad toch staat op het standpunt, dat dit wèl moet plaats hebben, tenzij het tijdelijke karakter van zoodanige vergoedingen uit de verordening 'duidelijk blijkt. Opneming van dergelijke vergoedingen in den pensioens grondslag leidt niet alleen voor de gemeente, doch ook voor het personeel tot hoogere lasten zonder dat er voor het per soneel noemenswaardige voordeelen tegenover staan; van daar dat het aanbeveling verdient de bovenbedoelde wijziging aan te brengen. Zooals bekend, is ten aanzien van de kinder toelage reeds vroeger in gelijken zin gehandeld. Art. XIII. Bij dit artikel was door ons College aanvankelijk, behalve een verduidelijking van de redactie van art. 42, eerste lid, en het vervallen van het vijfde lid zie ten aanzien daarvan de toelichting bij art. VIII geen andere wijziging voorgesteld, dan die, welke bij art. XI is besproken (art. XIII, 3°). Bij de behandeling van het ontwerp in het georganiseerd overleg kwam echter nog een tweetal andere wijzigingen van art. 42 ter sprake. In de eerste plaats stelde men daar voor, art. 42, tweede lid, in dien zin te wijzigen, dat de vergoeding voor overwerk, verricht tusschen 6 uur en 22 uur, en dus ook voor overwerk gedurende de eerste 2 uren, aansluitende aan den gewonen werktijd, voor elk uur werd bepaald op het uurloon, verhoogd met 25 De voorstanders van deze wijziging, die principieel op het standpunt verklaarden te staan, dat overwerk tot het uiterste dient te worden beperkt, wezen er op, dat zij met dit voorstel niet zoozeer beoogden de werklieden een voor deeltje te bezorgen, als wel om het aan de bedrijven en diensten minder gemakkelijk te maken tot het opdragen van overwerk, aansluitende aan den gewonen werktijd, over te gaan. Ofschoon ons uit de praktijk geen gevallen bekend zijn, waarin onnoodig overwerk is opgedragen, zijn wij wel bereid eenigermate aan den wensch van het georganiseerd overleg tegemoet te komen, mits er slechts tegen wordt gewaakt, dat de regeling de werklieden tot het verrichten van over werk prikkelt. Mitsdien lijkt het ons het beste art. 42, tweede lid onder a, in dien zin te wijzigen, dat alleen voor het uur overwerk, aansluitende aan den gewonen werktijd, het gewone uurloon ad 100 wordt betaald en voor alle overige uren overdag dat uurloon, verhoogd met 25 (art. XIII 2°).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 6