89
raad ter vaststelling aan te bieden de hierbij gevoegde ver
ordening tot wijziging van de verordening op de Winkel
sluiting.
De Commissie voor de Strafverordeningen,
A. van be Sande Bakhuyzen, Voorzitter.
N. J. Rovaan, Secretaris.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders
van Leiden.
N°. 125. Leiden, 8 Juli 1639.
Reeds geruimen tijd geleden heeft het gemeentebestuur
/an Noord wijk verzocht de door Leiden met die gemeente
gesloten stroomleveringsovereenkomst zoodanig te wijzigen,
•lat Noordwijk daardoor in staat zou zijn stroomprijzen in
j kening te brengen, die meer in overeenstemming zijn met
d' welke elders worden gevraagd. De onderhandelingen,
w< ke hieruit zijn voortgevloeid, hebben thans tot volledige
/eenstemming geleid omtrent een nieuwe stroomleverings-
ereenkomst, waarvan wij het ontwerp hierbij aan Uw
rgadering overleggen.
Bij de nieuwe overeenkomst is aan verschillende bezwaren
v n Noordwijk tegemoet gekomen. Zoo is het tarief per
.W., per verbruikte K.W.U. en per verlies-K.W.U. ver-
i. «gd (art. 10, eerste lid sub b, d en e), terwijl tevens in
art. 10 een bepaling is opgenomen (eerste lid sub b), op
'ond waarvan het voor Noordwijk mogelijk zal worden
om voor levering buiten den spertijd aan de verbruikers
een aanzienlijk lageren prijs in rekening te brengen en
aldus voor bepaalde doeleinden het stroomverbruik krachtig
te bevorderen. Ook is op verzoek van Noordwijk een be
paling opgenomen (art. 10, eerste lid sub c), krachtens
welke een bijzonder tarief zal gelden bij tijdelijke over
schrijdingen van het jaar-maximum als gevolg van illumi
natie tijdens een feestweek enz.
Voorts is in art. 10, eerste lid onder a, het bedrag, dat
door Noordwijk jaarlijks aan Leiden voor rente, tegemoet
koming in de kosten van afschrijving, bediening en onder
houd van het hoogspanningsnet moet worden betaald,
nader vastgesteld op ƒ3631,84, in welk bedrag begrepen
zijn de kosten van de in 1939 tot stand gebrachte uit
breiding van het hoogspanningskabelnet naar den Vuur
toren met bijbehoorende werken. Deze annuïteit is voorts
zoo berekend, dat, hoewel de nieuwe overeenkomst eerst
oil 1 Januari 1940 in werking treedt, zij niettemin reeds
door NoordwTijk over 1939 verschuldigd is.
Tegenover deze tegemoetkomingen heeft het gemeente
bestuur van Noordwijk toegestemd in de garantie van een
belangrijk hooger jaarlijksch minimum-verbruik en heeft
het zich bereid verklaard de nieuwe overeenkomst voor 20
jaren aan te gaan, zoodat de stroomlevering door Leiden
aan Noordwijk, welke volgens de thans geldende overeen
komst op 31 December 1940 zou afloopen, weder tot en
met 31 December 1959 is verzekerd.
Ten slotte is de redactie van de nieuwe overeenkomst
zoo veel mogelijk in overeenstemming gebracht met die
van in den laatsten tijd gesloten soortgelijke contracten.
Hoewel, zooals uit de in de Leeskamer ter visie gelegde
stukken kan blijken, de nieuwe overeenkomst voor Noord
wijk een niet onaanzienlijke prijsverlaging beteekent, kunnen
zoowel'Commissarissen der Stedelijke Fabrieken van Gas en
Electriciteit als ons College zich daarmede geheel vereenigen;
verwacht mag toch worden, dat de lagere tarieven, die
daaruit voor de verbruikers te Noordwijk zullen voort
vloeien, het stroomverbruik aldaar krachtig zullen bevorderen.
De derving van inkomsten door Leiden als gevolg van de
verlaging van de door Noordwijk verschuldigde prijzen zal
derhalve voor een groot deel door toeneming van het ver
bruik ongedaan worden gemaakt.
Op grond van het bovenstaande, met verwijzing naar de
in de Leeskamer ter visie gelegde stukken en onder mede-
deeling, dat ook de Raad van Noordwijk zich reeds met
de concept-overeenkomst heeft vereenigd, geven wij Uw
Vergadering alsnu in overweging over te gaan tot het met
de gemeente Noordwijk sluiten van een overeenkomst be
treffende de levering van electriciteit aan die gemeente
door de Stedelijke Electriciteitsfabriek te Leiden, overeen
komstig het overgelegde ontwerp.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 126. Leiden, 8 Juli 1939.
In verband met de gebleken noodzakelijkheid en wensche-
lijkheid om het Ambtenarenreglement 1934 op verschillende
punten te wijzigen en aan te vullen, bieden wij Uw Vergade
ring hierbij een ontwerp-verordening tot wijziging van dat
reglement ter vaststelling aan. Omtrent het ontwerp hebben
wij het advies van de Algemeene Ambtenaren- en de Alge-
meene Werklieden-Commissie ingewonnen, welk advies in
de Leeskamer ter visie is gelegd.
Ter toelichting van het ontwerp moge liet volgende dienen.
Artt. I t/m IV. Art. 10 van het Ambtenarenreglement
behoeft in tweeërlei opzicht wijziging.
In de eerste plaats is het noodig eenige uitbreiding te geven
aan de mogelijkheid tot aanstelling in tijdelijken dienst, een
aanstelling, die thans alleen kan plaats hebben voor den aan
een aanstelling in vasten dienst voorafgaanden proeftijd.
Onlangs toch is ons van officiëele zijde medegedeeld, dat een
arbeidseontractant niet kan beschouwd worden als een
„ambtenaar" in den zin der Vleeschkeuringswet en dus niet
belast kan worden met de keuring van vee en vleesch. In de
praktijk nu is het hier al eenige malen voorgekomen, dat voor
korten tijd bijv. bij vacature's en bij ziekte van keurings
ambtenaren behoefte bestond aan indienstneming van
personen als keuringsveearts of keurmeester; bedoelde per
sonen werden dan op arbeidsovereenkomst in dienst genomen.
Blijkens het boven medegedeelde zal dit in de toekomst niet
meer op deze wijze kunnen geschieden en zal voortaan tot
tijdelijke aanstelling moeten worden overgegaan.
Met het oog daarop stellen wij voor art. 10 in dien zin aan
te vullen, dat aanstelling in tijdelijken dienst, behalve in het
geval, dat er van een aan een vaste aanstelling voorafgaanden
proeftijd sprake is, mede kan geschieden van personen ter
tijdelijke vervanging van afwezig personeel in betrekkingen,
welke ingevolge het bij of krachtens de wet bepaalde niet
kunnen worden vervuld door op arbeidsovereenkomst naar
burgerlijk recht in dienst te nemen personen (nieuw art. 10,
tweede lid onder b).
Uit den aard der zaak behoeven voor deze personen, die
meestal slechts voor zeer korten tijd in dienst worden ge
nomen, niet dezelfde eischen te gelden als bij een aanstelling
in tijdelijken dienst voor een aan de vaste aanstelling vooraf
gaanden proeftijd; bij art. II wordt dan ook voorgesteld
art. 11, eerste lid, in dien zin te wijzigen, dat voor hen geen
leeftijdsgrens geldt en dat zij ook niet geneeskundig behoeven
te worden gekeurd.
Voorts bepaalt het nieuwe art. 10, tweede lid, onder b,
uitdrukkelijk, dat in het daar bedoelde geval de tijdelijke
aanstelling geacht wordt voor een bepaalden tijd te zijn
geschied, zulks teneinde te voorkomen, dat bij ontslag een
opzeggingstermijn in acht zou moeten worden genomen.
(Men vergelijke in dit verband het bij art. XX voorgestelde
nieuwe artikel 83).
In de tweede plaats verdient het aanbeveling art. 10 te
wijzigen met het oog op de aanstelling van capitulanten in
bij de Capitulantenverordening voor hen aangewezen ambten
en betrekkingen. Zooals bekend moeten capitulanten steeds
in vasten dienst worden aangesteld. Teneinde nu de gemeente
zoo groot mogelijken waarborg te geven, dat voor de ver
vulling van die ambten en betrekkingen alleen geschikte
capitulanten in vasten dienst worden aangesteld, wordt voor
gesteld te bepalen (nieuw art. 10, derde lid), dat capitulanten
aanvankelijk in vasten dienst met een proeftijd worden aan
gesteld, een dienstverband, dat door den Pensioenraad als
vaste dienst wordt beschouwd. Blijkt gedurende den proeftijd,
dat de capitulant niet geschikt is, dan kan hij op dien grond
zonder meer worden ontslagen; was hij daarentegen dadelijk
in vasten dienst aangesteld, dan zou voor zijn ontslag een
tijdroovende en vrij omslachtige procedure noodig zijn. De
voorgestelde bepaling moet dus geacht worden in het belang
der gemeente te zijn.
Art. V. De wet betreffende bescherming tegen luchtaan
vallen (wet van 23 April 1936, S. 302), welke in elke gemeente
den burgemeester belast met de uitvoering van de te dezer
zake te nemen maatregelen, verplicht een ieder de door den
burgemeester schriftelijk van hem gevorderde medewerking
tot uitvoering van de wet te verleenen.
Deze bepaling luidt algemeen en heeft dus niet in de
eerste plaats het oog op de medewerking van hen, die in
dienst van de gemeente zijn. Niettemin heeft de gemeente
en daarmede ook het gemeentepersoneel een bijzondere
taak ten aanzien van de luchtbescherming, onder meer
blij kende uit den algemeenen maatregel van bestuur van