MAANDAG 22 MEI 1939. 177 Stadhuisbouw. (Lombert e.a.) met XIX besloten. (Mevrouw de Cler wordt geacht zich van medestemmen te hebben onthouden bij punt IX.) (De heer de Reede was na punt 13 ter vergadering gekomen). XX. Voorstel tot het wijzigen van de gemeentebegrooting, dienst 1939, ter aanvulling van de voor den Stadhuisbouw beschikbaar gestelde gelden. (89) De heer Lombert zegt, dat bij dit voorstel het College voor de uitvoering van kunstwerken in en buiten het nieuwe Stadhuis een aanvullend crediet van 217.175.vraagt. Bij de bestudeering van de ter lezing gelegde rapporten heeft spreker zich afgevraagd of het nu wel verantwoord mag worden genoemd, een zoodanig crediet toe te staan. Blijkens het rapport wordt voor de marmerbekleeding en de betimmering van de feestzalen noodig geoordeeld een bedrag van 65.000.voor de Raadzaal een bedrag van 35.000.voor de betimmering van de wachtkamer bij de feestzaal een bedrag van 3.000.voor de betimmering van de koffiekamer een bedrag van 12.000.in totaal 115.000.Wat het meubilair betreft, worden berekend voor de feestzalen o. a. 22 banken a 75.1.650. een tafel voor de trouwzaal ad 300.twee trouwstoelen a 120.240.drie armstoelen a 90.270. 40 gewone stoelen a 40.1.600.in totaal 4.060. voorts gordijnen voor 14 ramen a 200.2.800. lichtkronen voor in totaal 8.900.in de wachtzaal o. a. 12 gewone stoelen a 40.480.Voor de feestzaal komt het meubilair op niet minder dan 24.000. De uitgaven voor het meubilair zijn verder geraamd: voor de Raadzaal op 27.000.en voor de koffiekamer en de leeskamer op 5.600.(waaronder zijn begrepen de kosten van 24 fauteuils, 3.600.en 7 stellen gordijnen, 840. Spreker vraagt zich af, of het doen van deze uitgaven noodzakelijk is om te komen tot de stichting van een Leiden waardig stadhuis, waarbij hij in het bijzonder denkt aan de tafel in de trouwzaal, de „gewone" stoelen van 40.en de fauteuils van 150.het stuk. Het zou aan de waardigheid van Leiden allerminst afbreuk doen, indien men bij de inrichting van het stadhuis meer rekening hield met de ernstige tijdsomstandigheden, waar onder men thans leeft en den ongunstigen financieelen toe stand, zoowel van de gemeente als van de belasting betalende burgerij. Dit zou van te meer belang zijn, nu men bij het toestaan van de gevraagde credieten niet weet, welke uit gaven nog meer moeten gedaan worden, voor het stadhuis geheel en al gereed zal zijn. Hiertnj denkt spreker o. a. aan het meubilair voor het personeel. Men zal b.v. moeilijk voor de ambtenaren van de afdeeling Financiën het meubilair, dat zij thans gebruiken, naar het nieuwe stadhuis kunnen overbrengen. In elk geval zullen al deze uitgaven een zeer belangrijke stijging van de jaarlijksche kosten ten gevolge hebben. Een minder kostbare en minder luxueuze inrichting van het stadhuis zou de totstandkoming van een Leiden zoo waardig mogelijk stadhuis niet in den weg staan. Waar vele ingezetenen leven aan den rand van het gebrek of met de uiterste moeite in hun onderhoud kunnen voorzien, dient men ook bij de inrichting van het stadhuis de uiterste zuinig heid te betrachten. Men zal misschien tegenover sprekers betoog aanvoeren, dat men op het oogenblik een raadhuis bouwt, waarop het nageslacht zal roemen en waarvoor Leiden later met eere zal worden genoemd. Het nageslacht zal echter met veel meer respect en met grootere dankbaarheid denken aan de vroede vaderen van dezen tijd, indien het kan zeggen, dat zij rekening hielden met de ongunstige tijdsomstandigheden, waaronder zij leefden en daarom een sober, maar Leiden waardig stadhuis bouwden. De heer Manders stelt tegenover het betoog van den heer Lombert, dat de tijd voorbij is, waarin de menschen zóó kort zichtig waren te meenen, dat men met het oog op de ernstige tijdsomstandigheden geen bijzondere uitgaven mocht doen, dat elke luxe verboden was, dat men zelfs zijn maaltijden in het verborgene moest gebruiken, opdat niet door anderen zou worden bemerkt, dat men het nog goed had, terwijl de toestand voor sommigen bijzonder slecht was. Tenslotte beginnen de Regeering en alle openbare lichamen toch wel in te zien, dat men er met soberheid op elk gebied niet komt en dat juist de ernstige tijdsomstandigheden het noodzakelijk maken, dat er naar werk wordt omgezien, dat er zooveel mogelijk werk wordt verschaft; men zoekt dit op het oogenblik zelfs op een gebied, waarop men het niet noodzakelijk en dikwijls zelfs niet nuttig acht, alleen om de Stadhuisbouw. (Manders e.a.) menschen maar aan werk te helpen. Hier heeft men nu een object, waarbij men veel werk kan verschaffen aan velen, voor wie overigens weinig werk te vinden is, n.l. kunstenaars, steenhouwers, meubelmakers en stoffeerders. Spreker hoopt, dat ook de heer Lombert zal inzien, dat er juist op grond van de ernstige tijdsomstandigheden alles voor te zeggen is, dit ook zeer nuttige werk op deze wijze te laten uitvoeren. De heer Lombert beroept er zich op, dat zoovelen leven op den rand van het gebrek en dat zoovelen zoo moeilijk in hun onderhoud kunnen voorzien; van dezen kunnen er juist zooals door elk ander werk ook, door dit werk geholpen worden. De heer Bergers sluit zich bij den heer Manders aan. Wanneer men een Stadhuis wil bouwen, Leiden als academie stad waardig, moet het interieur overeenstemmen met het exterieur, evenzoo met het plan of ontwerp van den architect. Bezuiniging is goed, maar men moet die niet te ver doorvoeren. Nu kan men smalend spreken over gewone stoelen van 40 gulden per stuk, doch dat zullen ook wel geen heel gewone mogen zijn en voor de overige stoelen, waar wel kunstwerk bij zal wezen, hoopt spreker, dat voor dit extra werk de vervaardigers en leveranciers er ook aan mogen verdienen. De heer Hessing kan, voorzoover het betoog van den heer Lombert de strekking heeft te wijzen op de noodzakelijkheid, om in dezen tijd niet dan de noodzakelijke uitgaven te doen, volledig met hem meegaan, maar acht zijn betoog toch buitengewoon negatief. In de door den heer Lombert genoemde cijfers van de kosten van verschillende onderdeelen van de inrichting ziet spreker echter geen voldoenden grond voor de conclusie, dat de uitvoering van de inrichting van het Stadhuis luxueus zou zijn. Het heeft voor spreker altijd een bitteren bijsmaak, wanneer men, onder verwijzing naar de belastingbetalende burgerij, aanmerking maakt op de hooge kosten van sommige zaken, in casu de fauteuils. Indien spreker juist is ingelicht, zullen de fauteuils niet alleen door de Raadsleden in de Leeskamer, maar ook bij de recepties worden gebruikt. Hieruit blijkt, dat het College wel degelijk een open oog heeft voor de zuinigheid, die men tegenwoordig moet betrachten. Een stadhuis, dat Leiden waardig is, behoeft niet luxueus ingericht te zijn, maar moet wel een degelijke inrichting hebben. Hierbij is het alleen de vraag, of de bedragen, welke door deskundigen zijn geraamd, gerechtvaardigd zijn. Het College in zijn huidige samenstelling heeft daarbij onge twijfeld een open oog en een open oor voor de nooden van de belasting betalende burgerij. De heer Wilbrink zegt, dat naar het oordeel van het College en de Commissie van Fabricage de voorgestelde uitgaven noodzakelijk zijn om bij den bouw van het stadhuis te komen tot een geheel, waarvan het inwendige zoozeer in overeen stemming is met het uitwendige, dat ook in de toekomst de burgerij van Leiden er met trots op zal kunnen wijzen en het onder geen voorwaarde zou willen zien verdwijnen. Bij den bouw van het stadhuis moet men de toekomst niet te beperkt zien. Oude gebouwen, die nu als monumenten worden beschouwd, zijn vaak onder zulke buitengewoon moeilijke omstandigheden gesticht, dat men zelfs den bouw voor eenige jaren heeft moeten stilleggen. Ook toen aan vaardde men groote risico's, omdat de kapitalen, die men aanvankelijk in den bouw had gestoken, verloren zouden zijn, indien men den bouw niet kon voltooien. Op het oogen blik is men het voorgeslacht dankbaar voor wat het 300, 400 jaar geleden heeft gesticht. Uit een cultureel oogpunt is het van belang, dat men zich toen niet heeft blindgestaard op de moeilijkheden, maar wel iets heeft willen tot stand brengen, dat inderdaad van beteekenis zou zijn en een beeld zou geven van datgene, waartoe men toen in staat was. Wanneer de heer Lombert over zijn bezwaren heenstapt, zal ook hij thans medewerken aan de stichting van een gebouw, waarnaar ook het nageslacht vol trots zal kunnen kijken. Wat de bezuiniging op onderdeelen betreft, merkt spreker op, dat de Commissie van Fabricage eveneens wenscht, dat bij den bouw van een stadhuis, Leiden waardig, naar ver sobering zal worden gestreefd. Er is gevraagd 231.000.dit bedrag is toen terugge bracht tot 200.000.bij deze bezuiniging van 31.000.— heeft men tegelijkertijd ondergebracht een overschrijding van een vorige raming ten bedrage van 17.000.Het College meende echter, dat men niet zelf de bezuinigingen moet aanbrengen, maar dat men dit aan den architect moest overlaten, die naar de meening van het College tot nu toe

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 3