GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 61 IHeESOMEN STI KK>:>. N°. 93. Leiden, 17 Mei 1939. Het opvisschen van drijvend vuil uit de grachten en wateren geschiedt nog per roeiboot. Ben drietal werklieden zijn met dit reinigingswerk belast. Reeds bij de eenige jaren geleden plaats gehad hebbende reorganisatie van den Gemeentelijken Reinigings- en Ont- smettingsdienst werd, met het oog op een meer doelmatige en economische werkwijze, de aanschaffing van een motor schuit bepleit. De kosten van een aan de te stellen eischen voldoende motor-vischaak, uitgerust met o.m. een beweegbaar visch- net, worden op 4500.begroot. Met dit vaartuig, hetwelk door één man kan worden be diend, zal het drijvend vuil uit nagenoeg alle wateren kunnen worden opgeruimd; één enkele smalle gracht zal op de bestaande wijze moeten blijven gereinigd. Met verwijzing naar de in de Leeskamer ter inzage gelegde stukken geven wij Uwe Vergadering, in overeenstemming met het advies van de Commissie van Fabricage, alsnu in overweging, om door vaststelling van de overgelegde be- grootingsregelingen een bedrag van 4500.ter beschikking te stellen ten behoeve van de aanschaffing van een motor- vischaak, voorzien van een door den motor gedreven be weegbaar vischnet voor het verwijderen van drijvend vuil uit de grachten en wateren dezer gemeente. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 94. Leiden, 8 Juni 1939. Zooals Commissarissen van de Gemeentelijke Hulpbank (Gem. Bank van Leening en Geldschietbank) in hun in de Leeskamer ter visie gelegd schrijven mededeelen, is het geldende reglement der Bank niet meer in overeenstemming met de praktijk in zake het verstrekken van credieten en achten zij het in verband daarmede noodig, dat tot vast stelling van een nieuw reglement wordt overgegaan. Na kennisneming van dit schrijven en meer in het bijzonder van de memorie van toelichting, gevoegd bij het door Com missarissen ingediende ontwerp-reglement, kan inderdaad niet worden ontkend, dat zich belangrijke wijzigingen in de werkwijze van de Bank hebben voltrokken, wijzigingen, die ook naar onze meening in het reglement tot uitdrukking ver dienen te worden gebracht. Alvorens tot de toelichting van het U hierbij ter vast stelling aangeboden ontwerp-reglement over te gaan, achten wij het nuttig, zij het ook in groote trekken, een overzicht te geven van de wijze, waarop de werkzaamheid der Bank zich in den loop der jaren heeft ontwikkeld. Van haar oprichting af tot 1910 is de Bank uitsluitend als bank van leening werkzaam geweest; eerst in laatstgenoemd jaar is zij daarnaast begonnen met het verstrekken van voor schotten op pensioenen en gagementen. Zoowel bij de pandenbeleening als bij het verstrekken van de hierboven bedoelde voorschotten, liet de Bank zich in het algemeen niet in met de vraag, waarom en waarvoor degenen, die haar hulp inriepen, het geld noodig haddenmits de haar geboden zekerheid voldoende was, ging zij tot het verleenen van de haar gevraagde hulp over, zonder zich daarbij het hoofd te breken over de vraag, of die hulp wel in het werkelijk belang van de aanvragers was. Met het ter leen verstrekken van geld op schuldbekentenis, waarmede de Bank zich van 1923 af mede ging bezighouden, een taak, waaraan vooral door de samenwerking met de inmiddels opgerichte borgstellingsfondsen het Leidsch- en het Rijn- landsch Borgstellingsfonds groote uitbreiding werd ge geven, kwam echter in den boven geschetsten gang van zaken een belangrijke verandering. Wel moest de Bank uit den aard der zaak ook nu blijven zorgen, dat haar bij de geldleeningen betrokken risico zoo veel en zoo goed mogelijk werd gedekt, doch deze wijze van credietverleening bracht er haar als het ware vanzelf toe mede te vragen naar het waarom en waarvoor men het geld noodig had; zij moest, voor zoover haar dat mogelijk was, controleeren, of de haar daaromtrent gedane mededeelingen op waarheid berustten; zij moest ten slotte onderzoeken, hoe het met de mogelijkheid van terugbetaling van het ter leen te verstrekken bedrag stond. Kortom, deze wijze van credietverleening bracht de Bank er toe de credietverleening niet uitsluitend van het standpunt van haar eigen belang te zien, doch mede en bovenal de belangen van de credietaanvragers daarbij in beschouwing te nemen. Dit leidde er toe, dat de Bank haar credietverleening dienstbaar maakte aan het herstel van het geldelijk evenwicht van de credietaanvragers en aan de saneering van hun bedrijven; daartoe verleende zij haar bemiddeling bij de regeling en aflossing van hun schulden. Aldus is de taak der Bank er vooral een van socialen aard geworden; zij tracht in de werkeüjke leenbehoefte te voor zien en de zoogenaamde leenziekte te bestrijden. In het ontwerp-reglement wordt nu aan een en ander uit drukking gegeven; men zie in dit verband art. 1, tweede lid, art. 14, eerste lid, en art. 15. De samenwerking van de Bank met het Leidsch- en het Rijnlandsch Borgstellingsfonds heeft er voorts toe geleid, dat de Bank niet alleen in Leiden, maar ook in het ruimere gebied van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rijnland tot een volkscredietbank is uitgegroeid, welke al die voor kleine credieten in aanmerking komende groepen der be volking heeft bereikt, welke niet bij de gewone handels-, middenstands- of boerenleenbanken terecht kunnen. Met Commissarissen kunnen wij er ons dan ook mede vereenigen, dat de Bank voortaan den naam van „Gemeente lijke Volkscredietbank" zal voeren (art. 1, eerste lid). Het spreekt vanzelf, dat het uitleenen van geld op schuld bekentenis niet zonder invloed is gebleven op de overige werkzaamheden van de Bank. Zoo werden in de eerste plaats die voorschotten op pen sioenen en gagementen, welke bij de Bank onder den naam van „vernieuwingsvoorschotten" bekend zijn, sedert 1937 geleidelijk omgezet in geldleeningen op schuldbekentenis, zoodat de Bank aan gepensionneerden en gegageerden thans nog.alleen maar de zoogenaamde „verdeehngsvoorschotten" verstrekt, waaronder dan zijn te verstaan voorschotten op en termijnsgewijze uitbetaling van door de Bank geïnde, reeds verschenen pensioens- en gagementstermijnen (zie art. 52). Voorts heeft de verstrekking van geldleeningen een aan zienlijke verlaging van het aantal pandenbeleeningen tot gevolg gehad. Werden in 1923 nog 90.000 panden beleend tot een totaal bedrag van 340.000.in 1938 was dit aantal inge krompen tot 37.000 panden met een totaal bedrag aan beleensommen van 117.000. Zelfs dit restant, dat voor een aanzienlijk deel nog uit wekelijks terugkeerende beleeningen bestaat, zal in de toe komst nog voor verdere beperking vatbaar zijn. Door de Bank toch worden, uit overweging, dat in verhouding tot de geringe bedragen van de beleensommen de aan de beleening verbonden kosten zoowel voor de Bank als voor de pand gevers hoog zijn, pogingen in het werk gesteld, om deze wekelijks terugkeerende beleeningen zooveel mogelijk tegen te gaan. Werd dit aanvankelijk beproefd door elke week een kleinere beleensom op het pand te verstrekken, of ook wel door de pandgevers in de gelegenheid te stellen door middel van spaarzegels geleidelijk het voor de lossing van het pand benoodigde bedrag bijeen te brengen men zie in dit ver band art. 39, tweede lid toen bleek, dat beide methoden niet altijd tot het gewenschte resultaat leidden, is de Bank ook in deze gevallen tot het ter leen verstrekken van geld op schuldbekentenis overgegaan, welk geld dan door de leeners uit hun inkomen in een groot aantal kleine termijnen moet worden terugbetaald. Een ingesteld onderzoek naar de persoonlijke omstandig heden van de hierbedoelde groep van pandgevers toch leerde, dat zij in de meeste gevallen op deze wijze uit hun financiëele moeilijkheden konden worden verlost, mits vooraf een grondige saneering van het huishoudelijk budget plaats had, saneering, waarbij de Bank haar hulp en bemiddeling ver leende. Met het oog hierop bepaalt art. 31, tweede lid, dat ter voorkoming van wekelijks terugkeerende beleeningen de Directeur zooveel mogelijk het uitleenen van geldsommen, als bedoeld in Hoofdstuk II van het reglement, bevordert; ook deze bepaling heeft dus een sociale strekking. Verwacht mag dus worden, dat de pandenbeleening een steeds kleiner onderdeel van de werkzaamheid der Bank zal gaan vormen en dat de beleening van panden ten slotte alleen zal plaats hebben in die gevallen, waarin directe verstrekking van geld tegen afgifte van het goed zonder verder onderzoek noodig is. De vermindering van het aantal beleeningen is intusschen reeds zóó ver gevorderd, dat een van de daarmede belaste ambtenaren naar het oordeel van Commissarissen thans kan worden gemist en dus op wachtgeld dient te worden gesteld, terwijl het in verband met de hierboven geschetste ont wikkeling van de sociale taak der Bank naar hun meening noodig is aan de Bank een maatschappelijk werkster te verbinden. Met het oog op een en ander treedt het ontwerp-reglement,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 1