170
MAANDAG 17 APRIL 1939.
Verkoop bouwgrond aan 'tGangetje; e.a.
(Wilbrink e.a.)
pen om daarmede de kosten van de overkluizing van het
Gangetje gedeeltelijk te dekken. Spreker kan die klacht dus
niet serieus nemen.
Nu zegt de heer Coster: „laat men dien grond niet verkoopen
voor winkelhuizendaaraan is geen gebrek, maar bouwt er
middenstandswoningen op; daaraan is behoefte." Inderdaad
is er oppervlakkig beschouwd, geen gebrek aan winkelhuizen,
maar dat er in Leiden gebrek zou zijn aan middenstands
woningen, hoort spreker thans van den heer Coster voor het
eerst. In de laatste jaren is het aantal middenstandswoningen
toch jaar op jaar verruimd.
De opmerking van den heer Coster zou dan ook enkele
jaren geleden meer op haar plaats zijn geweest dan nu, tenzij
men van oordeel is, dat er aan het Gangetje te weinig midden
standswoningen worden gebouwd, want die staan daar inder
daad niet. Spreker aanvaardt echter niet de stelling, dat het
bouwen van middenstandswoningen slechts op een bepaald,
zeer beperkt terrein kan plaats hebbenmen kan ze zeer ge
voeglijk aan den rand van de stad bouwen. Goede winkel
huizen moet men echter bouwen in het centrum van de stad,
waar het publiek komt. Misschien zijn er genoeg winkelhuizen,
maar er zijn niet genoeg winkels waarop de aandacht vol
doende valt. Het is voor de gemeente Leiden van belang niet
alleen dat zij voldoende gesorteerd in winkelhuizen is, maar
ook dat de etalages en de winkels zelf zoo zijn ingericht, dat
de vreemdeling tot het koopen in de winkels wordt aange
trokken. Het is voor de stad een reclame, wanneer aan het
Gangetje, waarlangs een groot gedeelte van het vreemdelingen-
bezoek gaat en ook de baan van de interlocale tram ligt,
moderne winkels worden gebouwd. Verschillende winkeliers,
die thans nog geen modern ingerichten winkel hebben,
zullen vermoedelijk gaarne een pand op dit punt betrekken,
omdat ook de ervaring in andere steden heeft geleerd, dat de
aantrekkingskracht van de winkels zeer versterkt wordt,
indien zij aan de moderne eischen voldoen.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
(De heer Coster wenscht geacht te worden tegen te hebben
gestemd).
XVI. Voorstel tot liet wijzigen van (le verordening, houdende
voorwaarden van opneming en verpleging van lijders in het
Sanatorium voor zenuwlijders „Rhijngeest", te Oegstgeest. (fill)
XVII. Voorstel tot het wijzigen van de verordening, houdende
voorwaarden van opneming en verpleging van lijders in het
krankzinnigengesticht „Endegeest" en de afdeeling voor
jeugdige zwakzinnigen „Voorgeest", te Oegstgeest. (69)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
achtereenvolgens overeenkomstig de voorstellen XVI en XVII
besloten.
XVIII.
a. Praeadvies op de niotie van den heer van der Kwaak
inzake het verstrekken van schoolkindervoeding ge
durende de vacanties;
b. Voortzetting van de behandeling van het voorstel, om
het bestuur der Vereeniging voor Schoolkindervoeding
en Schoolkinderkleeding te verzoeken voortaan in de
vacanties (uitgezonderd de Kerstvacantie) geen voeding
te verstrekken. (30 en 70)
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt be
sloten niet id te gaan op de denkbeelden vervat in de motie
van der Kwaak (zie Ingek. Stukken No. 70, blz. 45).
Mevrouw Braggaar zal thans niet de reeds voldoende
bekend zijnde motieven herhalen, waarom zij tegen het
voorstel van de meerderheid van het College (Ingek. St.
No. 30) is. Intusschen is gebleken, dat spreekster bij de
algemeene beschouwingen over de gemeentebegrooting te
recht heeft opgemerkt, dat gedurende de vacanties veel
meer dan 25 van de kinderen, die geregeld aan de school-
voeding deelnemen, de maaltijden komen gebruiken.
Spreekster is zeker niet ver mis, wanneer zij zegt, dat 48%
der kinderen gedurende de vacanties (behalve de Kerst
vacantie, waarin het percentage van 60 wordt bereikt) aan
de schoolvoeding deelnemen-. Daarom hoopt spreekster, dat
de Raadsleden, die aanvankelijk voortzetting van de voeding
gedurende de vacanties niet gerechtvaardigd achtten, op
grond van het feit, dat slechts 25 van de kinderen daaraan
deelnemen, thans op hun meening zullen terugkomen, nu
blijkt, dat het percentage van de deelnemende kinderen
Schoolkindervoedinge.a.
(Braggaar e.a.)
veel grooter is. Men kan toch niet voor een besparing van
een paar duizend gulden aan een 600 a 700 kinderen ge
durende de vacanties de voeding onthouden, te meer waar
ook de Directeur van den Geneeskundigen Dienst absoluut
afwijzend staat tegenover dit voorstel van het College. Daarom
geeft spreekster den Raadsleden in overweging tegen het
voorstel van de meerderheid van het College te stemmen.
De heer Bergers verwijst naar de uiteenzetting, bij de
behandeling van de begrooting door hem over deze zaak
gegeven. Spreker wijst er echter mevrouw Braggaar op,
dat ook door den heer Tepe namens het College niet nauw
keurig het percentage van 25 is genoemd; deze heeft er ook
op gewezen, dat het wel 30 a 40 kon zijn; dat het 50 zou zijn,
zooals mevrouw Braggaar nu zegt, gelooft spreker niet.
Maar al was het percentage van de deelnemende kinderen
maar 25, dan zijn het toch juist de kinderen, die daaraan
het meest gebrek hebben. Daarom is spreker voor voort
zetting van de voeding tijdens de vacanties.
De heer Tepe volstaat, in navolging van mevrouw Braggaar
en den heer Bergers, met te verwijzen naar hetgeen door
hem tijdens de behandeling van de begrooting over deze
zaak is gezegd. Alleen onderstreept spreker de zeer juiste
opmerking van den heer Bergers, dat het College nooit
geschermd heeft met het percentage van 25. Spreker heeft
bij de behandeling der begrooting omtrent enkele scholen
cijfers omtrent de deelneming der kinderen aan de school
voeding tijdens de vacanties, die hij ter beschikking had
gekregen, gegeven; hij heeft toen gezegd: van deze scholen
is het gemiddelde 25 maar het algemeen gemiddelde
kan iets hooger zijn n.l. 30 a 35 Spreker heeft dus uit
drukkelijk laten uitkomen, dat men zich aan dat percentage
van 25 niet al te veel moet vastklampen. Voorts is niet
juist de bewering van mevrouw Braggaar, dat de Directeur
van den Geneeskundigen Dienst zich onvoorwaardelijk tegen
dit voorstel van het College verklaard heeft. Deze heeft in
zijn rapport de afschaffing van de schoolvoeding tijdens de
vacanties wel niet aanbevolen, maar is, gezien de resultaten
van denzelfden te Rotterdam genomen maatregel, van
meening dat deze afschaffing van de voeding tijdens de
vacanties geen nadeeligen invloed, althans geen aanmerke-
lijken nadeeligen invloed heeft op den gezondheidstoestand
van de kinderen. In elk geval was dit rapport van dezen
Directeur niet zoo afwijzend als mevrouw Braggaar het
voorstelde. Het bevatte ook niet een pleidooi voor afschaffing,
inderdaad liet de Directeur doorschemeren, dat hij de voeding
tijdens de vacanties gaarne gehandhaafd zou zien, maar
hij heeft niet gezegd, dat afschaffing van de voeding tijdens
de vacanties een nadeel zou zijn voor de kinderen.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders (Ing. St.
No. 30) wordt verworpen met 23 tegen 10 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren Yalentgoed, Wilmer, van
Stralen, Yerweij, van Weizen, Bergers, Hessing, Carton,
mevrouw de Cler, de heeren Lombert, Groeneveld, Manders,
Key, van Eek, Jongeleen, Coster, Snel, Oostveen, van der
Laan, Tobé, Schüller, van der Kwaak en mevrouw Braggaar.
Vóór stemmen: de heeren Würtz, Wilbrink, Splinter, van
Rosmalen, de Reede, Beekenkamp, Eikerbout, van der
Reijden, van der Tas en Tepe.
XIX. Voorstel tot liet beschikbaar stellen van gelden ten
behoeve van het treffen van eenige voorloopige voorzieningen
terzake van de bescherming van de bevolking tegen lucht
aanvallen. (72)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
De Voorzitter stelt vervolgens aan de orde de beslissing
omtrent de wijze van behandeling van de missive van Ge
deputeerde Staten ten geleide van hun besluit d.d. 21/23
Maart 1939, waarbij goedkeuring is onthouden aan het
Raadsbesluit van 24 Februari j.l. tot het beschikbaar stellen
van een extra-subsidie van 1.000.aan de Gemeentelijke
Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon ten behoeve
van den van die Commissie uitgaanden schoeiseldienst.
De Voorzitter stelt namens het College voor de missive
van Gedeputeerde Staten voor kennisgeving aan te nemen.
De heer Snel spreekt zijn teleurstelling uit over het besluit