heffingen, wellce op Hoofdstuk VI worden ver antwoord 1.007.81 De terugbetaling, na reclame, van straat - belasting enz. vereischte over 1938 een uit gaaf van ƒ1.307.81; aanvulling van de uit getrokken som van ƒ300.met 1.007.81 is dientengevolge noodig. (Zie hier echter tegenover de verhooging van volgn. 63 (Straatbelasting) der ontvang sten met 2.000. Volgn. 391. Straatbelasting 14.13 De ter zake ten laste van hoofdstuk YII komende uitgaven bedragen ƒ2.393.13; een bedrag van 2.379.was uitgetrokken. Volgn. 406. Bezoldiging van de vakonder wijzers (O.G.L.O.)24.80 De uitgaven ter zake, geraamd op 8.080. bedragen 8.104.80. Volgn. 407. Toelagen en bijdragen tot op leiding van onderwijzers (O.G.L.O.) 1.284.78 De uitgaven, geraamd op 16.500.be dragen 17.784.78. De toelating op de openbare lagere scholen van een grooter aantal kweekelingen, welke voor belooning in aanmerking kwamen, dan waarop bij de begrooting was gerekend, heeft deze overschrijding veroorzaakt. Volgn. 417. Teruggave van schoolgelden (O.G.L.O.)171.80 Over 1938 moet een bedrag van 171.80 worden gerestitueerd; de post was voor „memorie" uitgetrokken. Volgn. 424. Kosten ter zake van het verleenen van een kindertoeslag aan gemeente-ambtenaren en werklieden 89.40 De ter zake ten laste van hoofdstuk VIII 2 komende uitgaaf bedraagt 389.40een bedrag van 300.was uitgetrokken. Volgn. 436. Toelagen en bijdragen tot op leiding van onderwijzers (O.U.L.O.) 50.04 De betrekkelijke uitgaven, geraamd op 750.bedragen 800.04. Volgn. 446. Teruggave van schoolgelden (O.U.L.O.)159.94 Over 1938 moet een bedrag van 159.94 worden terugbetaald; de post was voor „memorie" uitgetrokken. Volgn. 466. Teruggave van schoolgelden (O.B.L.O.)11.97 Over 1938 moet een bedrag van 11.97 worden terugbetaald; de post was voor „memorie" uitgetrokken. Volgn. 483. Verdere uitgaven ter zake van het openbaar voorbereidend lager onderwijs 14. De voor „memorie" uitgetrokken post dient met 14.te worden aangevuld. Volgn. 490. Uitkeering aan gemeenten inge volge art. 86 der Lager Onderwijswet 1920 1.104.55 De ten laste van den dienst 1938 komende uitkeeringen over de jaren 1934 t/m. 1937 ter zake van de stichting en verbouwing van scholen voor bijzonder gewoon lager onderwijs, die door kinderen uit deze gemeente werden bezocht, vereischten op den dienst 1938 een uitgaaf van ƒ5.104.55; de post was op 4.000.uitgetrokken. Volgn. 491. Belooning van onderwijzers voor het waarnemen van de betrekking van hoofd eener school, op grond van hunne aanwijzing als plaatsvervanger van het hoofd (B.G.L.O.) 293.66 De uitgaaf ter zake bedraagt ƒ293.66; de post was voor „memorie" uitgetrokken. Volgn. 492. Vergoeding ingevolge art. 100 der Lager Onderwijswet 1920, aan besturen van bijzondere scholen, welke voor Rijksvergoeding in aanmerking komen, voor aan die scholen ver bonden boventallige onderwijzers (B.G.L.O.) 1.236.79 De bovenbedoelde vergoeding vereischte op den dienst 1938 eene uitgaaf van 12.652.92 in totaal, zoodat aanvulling van de beschik baar gestelde som van 11.416.13 met 1.236.79 noodig is. Volgn. 493. Vergoeding aan schoolbesturen, als bedoeld in art. lOlbis der Lager Onderwijs wet 1920 (B.G.L.O.)1.656.84 Het voorschot op de bovenbedoelde ver goeding voor vakonderwijzers over 1938 werd bij Raadsbesluit van 14 Maart 1938 (Ingek. Stukken ISTo. 54) vastgesteld op in totaal ƒ15.001.47, terwijl, ingevolge het in dezelfde Raadsvergadering genomen besluit (Ingek. Stukken No. 52), over 1935 alsnog ƒ2.155.37 werd uitgekeerd. In totaal werd derhalve ten laste van den dienst 1938 gebracht 15.001.47 2.155.37 17.156.84 of 1.656.84 meer dan de beschik baar gestelde som van 15.500. Volgn. 494. Vergoeding van de kosten van instandhouding van bijzondere scholen, bedoeld in artikel 101 der Lager Onderwijswet 1920 (B.G.L.O.) Bij Raadsbesluit van 14 Maart 1938 (Ingek. Stukken No. 54) werd het voorschot over 1938 op de vergoeding in de exploitatiekosten vast gesteld op 112.720.39, terwijl, ingevolge het in dezelfde Raadsvergadering genomen besluit (Ingek. Stukken No. 52), met inachtneming van het bepaalde in art. 101, 8e lid, der Lager Onderwijswet 1920 (driejaarlijksche afreke ning) alsnog over 1935 werd uitgekeerd ƒ30.697.09. In totaal bedroegen dus de uitgaven op volgn. 494 112.720.39 30.697.09 143.417.48, zoodat aanvulling van de be schikbaar gestelde som van 110.400.met ƒ33.017.48 noodig is. Wegens over 1935 te veel ontvangen ver goeding werd 562.09 in de gemeentekas teruggestort. (Zie de verhooging van volgn. 120 der ont vangsten met 562.09.) Volgn. 500. Teruggave van schoolgelden (B.G.L.O.) Over 1938 moet een bedrag van 460.24 worden terugbetaaldde post was voor „memorie" uitgetrokken. Volgn. 501. Rente van geldleeningen ten laste van Hoofdstuk VIII 7 komende De totaal-uitgaaf wegens rente van geld leeningen bedraagt over 1938 726.243.85, d. i. ƒ3.719.15 minder dan de uitgetrokken som van 729.963. In verband met de conversie van eenige geldleeningen werd het dienstjaar 1938 met 19.969.15 minder wegens rente belast dan geraamd was. Daarentegen vereischte de in 1938 voor nieuwe kapitaalsbehoeften gesloten 3| obligatieleening, groot 1.000.000.eene rente-uitgaaf van 16.250.welke niet op den rente-post was uitgetrokken, doch waar op wel was gerekend bij de raming van den post „rente tijdelijk kasgeld". Door de inschrijvers van genoemde 3J obligatieleening werd echter 812.50 aan rente bijbetaald, zoodat de hoogere rente uitgaaf ter zake ten slotte 16.250. 812.50 15.437.50 bedroeg. Aan rente van geldleeningen werd dus uit eindelijk 4.531.65 19.969.15 15.437.50) minder betaald dan geraamd was. In verband met het bovenstaande moeten een drietal renteposten met in totaal 7.220.41 worden verhoogd, terwijl vijf rente- posten met tezamen 10.939.56 moeten wor den verlaagd. Voorts moeten aan de ontvangsten zes pos ten met tezamen 812.50 wegens bijbetaalde rente worden toegevoegd. De uitgaaf op volgn. 501, geraamd op 46.117.—, bedraagt 50.087.83, d. i. 3.970.83 meer. Volledigheidshalve wordt nog medegedeeld, dat tengevolge van bovenbedoelde conversie's de gemeente van eenige bedrijven een lager bedrag aan rente terugontving, dan was ge raamd, doch hiertegenover komt deze rente besparing bij die bedrijven weer tot uiting in de exploitatieresultaten. Volgn. 502a. Bijdrage aan Hoofdstuk VII 7 van den kapitaaldienst Bij Raadsbesluit van 26 September 1938 (Ingek. Stukken No. 153) werd, op grond van het bepaalde bij artikel 72 der Lager Onderwijswet 1920, besloten medewerking te verleenen tot het aanbrengen of uitbreiden van rijwielbergplaatsen bij de scholen voor gewoon lager onderwijs aan de Oosterstraat-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 2