160
MAANDAG 20
MAART 1939.
Restitutie van bedragen wegens stroomverbruik aan R. Uges.
(van Eek e.a.)
niet kan zeggen, wanneer zij zich zal herhalen; men moet
geval voor .geval beoordeelen.
Bij aanneming van het voorstel kunnen de Lichtfabrieken
de contractenpolitiek blijven voeren, welke zij tot dusverre
hebben gevolgd, maar zullen zij hebben na te gaan bij het
sluiten van een contract met een bepaalde onderneming, of
het niet billijk is volkomen gelijksoortige ondernemingen van
dit feit op de hoogte te brengendit is de eenige consequentie,
welke men aan het besluit kan verbinden.
Spreker blijft buiten een beoordeeling van de besprekingen,
die door den heer Uges gevoerd zijn, maar meent, dat men
in dit geval niet billijk heeft gehandeld en dat het volkomen
in overeenstemming met de billijkheid is, dat de heer Uges
terugkrijgt, wat hij te veel heeft betaald.
De heer Coster betoogt, dat het voorstel van den heer van
Bek en spreker alleen betrekking heeft op het geval-Uges.
Niemand weet iets van wat er nog verder komt. Dit is echter
een zeldzaam geval.
De Voorzitter: Heelemaal niet!
De heer Coster zegt, dat de Voorzitter en de heeren Wilbrink
en de Reede tarieven met contracten verwarren. Deze zaak
heeft niets met contracten te maken. Een contract is een vrij
willige overeenkomst tusschen een afnemer en de Licht
fabrieken; is men aangesloten volgens een tarief, dan moet
men den prijs betalen, dien het tarief vermeldt.
De terugbetaling van het bedrag van 237,71 was niet
door de Commissarissen gesanctionneerdwel is er in de ver
gadering van Commissarissen een woordje over gevallen.
De heer Würtz betreurt het zeer, dat hetgeen hij naar aan
leiding van deze zaak heeft medegedeeld de verbolgenheid
van den Voorzitter heeft opgewekt en hoopt van harte, dat
het voor dezen geen onaangename gevolgen zal hebben.
De Voorzitter maakt zich daarover allerminst ongerust en
wilde, dat hij hetzelfde van den heer Würtz kon zeggen.
De heer Würtz zou volgens den Voorzitter tegen de Licht
fabrieken een parti pris moeten hebben, waaruit datgene,
wat hij als zijn meening heeft te kennen gegeven, zou zijn
voortgesproten, maar is zich daarvan niet bewust.
De Voorzitter heeft het alternatief gesteld: of de heer Würtz
heeft een parti pris tegen de Lichtfabrieken, öf hij is onjuist
ingelicht.
De heer Würtz heeft zijn inlichtingen gekregen uit de
stukken van het College en heeft zich misschien wat scherp
uitgelaten, althans ten aanzien van enkele personen, maar
meent niet anders te hebben kunnen doen dan hij gedaan
heeft, waarvan men hem z.i. geen verwijt zal kunnen maken.
Spreker is uitgegaan van de argumenten van het College
en houdt vol, dat dit schijn-argumenten zijn, die men te
berde brengt, wanneer men zich zwak gevoelt. Dit is het
eenige, waarop spreker de Lichtfabrieken heeft aangevallen.
Daarmede kan spreker zich niet vereenigen. De Voorzitter
heeft gewezen op de consequenties, die niet te overzien
zouden zijn; spreker weet ook niet welke consequenties en
gevolgen inwilliging van het verzoek van den heer Uges zou
hebben, maar men staat eenmaal voor het feit; er zijn be
paalde handelingen gepleegd en men heeft zich neder te
leggen bij de consequenties, welke deze ook zijn. Het gaat
billijkheidshalve niet aan, die op de schouders van anderen
te schuiven.
De heer de Reede zegt, dat volgens den heer Coster spreker
een onjuistheid heeft begaan door over een contract te
spreken, terwijl het niet een contract gold. De onjuistheid is
echter aan de zijde van den heer Coster. Spreker heeft niet
over contracten gesproken; spreker heeft alleen gesproken
over de verhouding tusschen de gemeente en de afnemers,
die gebaseerd is op een verordening, al of niet aangevuld
door een contract. Wanneer de heer Coster nu dergelijke
argumenten noodig heeft, is dit wel een bewijs, dat hij finaal
langs deze zaak heen kijkt. De heer van Bek komt tenminste
eerlijk uit den hoek en zegt: ik heb in dit geval behoefte
het goede heertje te spelen; hij beroept zich op de billijkheid;
de heer Uges heeft meer betaald dan hij anders had behoeven
te betalen en de Directie van de Lichtfabrieken had maar
moeten zorgen dat de zaak verder kwam. Dit standpunt is
practisch onhoudbaarmen mag dit de Directie niet opleggen
dan komt men voor de ellendigste quaesties. Zoo is het op
het oogenblik nadeelig, tot een ander contract over te gaan,
Restitutie van bedragen wegens stroomverbruik aan
(de Reede e.a.) R. Uges; e.a.
terwijl men in September daarvan voordeel heeft. De Directie
bekijkt deze zaak echter in het algemeen en zegt dat een
ander contract wèl voordeeliger ismen wacht nu tot 1 April,
dan komen de reclames en dan wordt gezegd: Uw voordeel
komt in September en October. Wanneer men in een com
mercieel gedreven handelszaak met dergelijke dingen moet
rekening houden, loopt men hopeloos vast. De Raad moet
geen St. Nicolaas-politiek voeren, maar eenvoudig zeggen:
zoo luidt onze verordening en zoo staan wij tegenover der
gelijke quaesties.
De Voorzitter constateert, dat het voorstel van de heeren
van Eek, en Coster voor de Lichtfabrieken consequenties
meebrengt, die de Raad niet bedoelt. Volgens den heer van
Eek is bij de besprekingen door Commissarissen duideüjk
gebleken, welke de bedoeling was. Spreker weet niet of de
Raad die bedoeling begrepen heeftde heer van Eek heeft ze
niet zeer nauwkeurig kunnen preciseeren. De heer van Eek
zegt: bioscopen en soortgelijke ondernemingen; spreker
betwijfelt echter of de directie van de Lichtfabrieken daaraan
veel houvast heeft. Aanneming van dit voorstel van de heeren
van Eek en Coster zou de Lichtfabrieken voor consequenties
plaatsen, die fataal, zeer slecht en onuitvoerbaar zijn. Tenzij
men zegt: wij willen uit billijkheidsoverwegingen den heer
Uges schadeloosstelling geven. Maar dat staat niet in dit
voorstel; dan zou de Raad dit ook tot uitdrukking moeten
brengen in dit voorstel.
Het voorstel van de heeren van Eek en Coster wordt aan
genomen met 18 tegen 16 stemmen.
Vóór stemmen de heeren van Eek, Valentgoed, Schüller,
Jongeleen, Dubbeldeman, Würtz, Coster, Snel, Lombert,
mevrouw de Cler, de heeren Oostveen, Hessing, Groeneveld,
mevrouw Braggaar, de heeren Carton, Manders, van Weizen
en Key.
Tegen stemmen: de heeren Eikerbout, Tobé, Wilbrink,
Beekenkamp, van der Laan, van der Tas, van Rosmalen,
Knibbe, van der Kwaak, Wilmer, van der Reijden, Tepe,
Splinter, van Stralen, Yerweij en de Reede.
(Ook de heeren van Weizen en Key waren inmiddels ter
vergadering gekomen).
De Voorzitter zegt, dat het praeadvies hiermede is afgedaan
en dat in verband met de aanneming van het voorstel van
de heeren van Eek en Coster nu nog een besluit tot wijziging
van de begrooting moet worden genomen, waarvan het ont
werp den Raad te zijner tijd zal worden voorgelegd.
XVII. Praeadvies op de verzoeken van de Gemeente-Com
missie van het Xederduitseh Hervormd Kerkgenootschap om
toekenning van een subsidie in de kosten van de eindrestau-
ratie van de Pieterskerk en in de kosten van de restauratie
van de Marekerk. (711)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XVIII. Voorstel inzake liet verleenen van medewerking aan
de omscholing van werkloozen tot wollendekenvvever bij de
N. V. Koninklijke Nederlandschc Fabriek van Wollen Dekens
voorbeen J. C. Zaalberg en Zoon en tot bet vaststellen van den
desbetreffenden begrootingsstaat. (49)
De heer Coster vraagt, of de werkloozen, die door de om
scholing tot volwaardige wollendekenswevers zijn geworden,
in de fabriek aan den arbeid zullen blijven dan wel door
andere leerlingen zullen worden vervangen.
De heer Eikerbout zegt, dat aan een bepaald bedrijf een
zeker voordeel zal worden bezorgd en vraagt zich af, of dit
niet van dien aard is, dat het later voor de andere bedrijven,
die niet voor denzelfden prijs als dit bedrijf kunnen werken,
groote moeilijkheden zal veroorzaken, waardoor zij het loon
der arbeiders zullen moeten verlagen. Eigenlijk geeft men
aan een bepaalde firma een douceurtje. Ook vraagt spreker
zich af, of de personen, die verleden jaar in de herscholing
zijn opgenomen, nu niet in de eerste plaats in de fabriek
kunnen worden te werk gesteld. Men mag aannemen, dat
het op den weg van èlken fabrikant ligt leerlingen op te
leiden en dat de directie van deze fabriek na de herscholing,
welke verleden jaar heeft plaats gehad, aanleiding moest
hebben gevonden om het aantal leerlingen te vergrooten en
hen zoo op te leiden, dat zij straks als volslagen werklieden