VRIJDAG 24 FEBRUARI 1939.
133
Gemeentebegrooting Algcmeene beschouwingen.
(Hessin g.)
Reede, maar ook voor spreker zouden ze niet alle onder alle
omstandigheden aanvaardbaar zijn. Het voordeel van de
maatregelen, die thans worden voorgesteld, is, dat geval voor
geval van jaar tot jaar kan worden bezien. Het brengen van
100.000.ten laste van den kapitaaldienst is in wezen een
leening, waarvan de gemeente de rente en aflossingen zal
hebben te betalen. Deze maatregel wordt voor één keer wel
overwogen genomen. Wanneer dit bedrag niet werd geput
uit het fonds voor stadsverbetering en -verfraaiing, zou de
begrooting op een andere wijze sluitend gemaakt moeten
worden; de heer de Reede acht daarvoor meer belastingver-
hooging noodig, een oplossing, die spreker heeft bestreden,
omdat men niet kan gaan tot het theoretisch mogelijke, maar
moet blijven bij het practisch wenschelijke. Had men vroeger
voor de uitvoering van werken geleend, dan zou de gewone
dienst reeds jarenlang met de rente en de aflossingen van de
geleende bedragen belast zijn. De financieele lasten, die de
gemeente moet dragen, doordat jaarlijks ten gevolge van de
vermindering van de garantie-uitkeering circa 30.000.
aan den gewonen dienst wordt onthouden, nopen het Ge
meentebestuur maatregelen te zoeken, die de begrooting
kunnen sluitend maken, zonder dat daartoe tot een rigoureuze
belastingverhooging behoeft te worden overgegaan.
Het ware spreker liever geweest, indien de heer van Weizen,
in plaats van te pleiten voor de vorming van een eenheids
front, ronduit had gezegd, dat diens partij de dictatuur van
het proletariaat voorstaat. Nog niet lang geleden werden de
sociaal-democraten in Nederland door de communisten uit
gekreten voor sociaal-fascisten. Er is een onoverbrugbare
klove tusschen de communisten en de sociaal-democraten.
Spreker schrok, toen de heer van der Laan bij diens harts
tochtelijke beroep op allen, die in overheidsdienst zijn, om
offers ten bate van de werkloozen te brengen, behalve offers
aan loonen ook offers aan pensioenen noemde, terwijl nog
niet lang geleden een wetsontwerp tot verlaging van de
Indische pensioenen door de Regeering werd ingetrokken.
Van liberale zijde pleit men hier dus voor verlaging van pen
sioenen, d.i. inkorting van eens verkregen rechten.
Alle ambtenaren, ook degenen, die in den loop van den tijd
een loonsverlaging van 37,5 hebben moeten slikken,
zouden stellig bereid zijn offers ten bate van de werkloozen
te brengen, indien het geheele Nederlandsche volk dit deed
en niet bleek, dat de Regeering altijd maar haalde van degenen
die al zooveel geofferd hebben, indien de Regeering het bank
geheim ophief en ook degenen, die op het oogenblik nog met
hun aandeelen in groote maatschappijen groote winsten
maken, offerden.
Wanneer echter negen vooraanstaande Nederlanders be
weren, dat het Nederlandsche volk op te grooten voet leeft
en het blijkt, dat b.v. een van hen 23 commissariaten bekleedt,
die alle of nagenoeg alle zwaar worden betaald, vraagt spreker
zich af, of datgene, wat de Raad van de zijde van den heer
van der Laan omtrent het brengen van offers heeft gehoord,
wel oprecht gemeend is.
De heer Lombert meendé, dat men Minister Romme niet
moet verwijten, dat deze nog steeds niet verwezenlijkt heeft,
wat de R. K. Staatspartij in het vooruitzicht heeft gesteld.
De Regeering, die nog maar anderhalf jaar aan het bewind
is aldus de heer Wilmer heeft reeds 120.000.aan de
werkloozen te Leiden ten goede laten komen. Het gaat hierbij
echter om maatregelen, die een voor een reeds jarenlang door
het Nederlandsche Verbond van Vakvereenigingen van de
Regeering zijn geëischt en reeds jaren geleden genomen zouden
kunnen zijn, ook toen de R. K. Staatspartij door haar ledental
in de Tweede Kamer dit in de hand had. Spreker heeft echter
goede redenen om den heer Lombert er aan te herinneren,
dat het niet heel vreemd is, als men er aan twijfelt of de
Roomsch-Katholieken datgene, wat zij hebben beloofd en
waartoe zij hebben aangespoord, hetzij in een verkiezings
strijd, hetzij bij het voeren van een campagne, zullen ver
wezenlijken, indien zij daartoe in de gelegenheid zijn. Evenals
de heer Wilmer is spreker teruggegaan tot het jaar 1919,
waarin het bekende R. K. Paaschmanifest verscheen, waarin
de solidariteit van werkgevers en werknemers in het bedrijfs
leven werd aangekondigd; een geheel program werd ont
worpen en voorloopige minimum eischen werden voorgesteld
de publiekrechtelijke bedrijfs-organisatie stond vlak voor de
deur. Er is niets van terechtgekomen.
In 1925 verscheen een uitgebreid rapport van het R. K.
Werkliedenverbond, waarin de allererbarmelijkste toestanden,
welke in het zuiden des lands bestonden, openbaar werden
gemaakt; van het hooggeroemde solidarisme was daarbij
niets te bespeuren.
In 1929 kondigde het R. K. Werkliedenverbond een groots
opgezette actie voor de verlossing uit het proletariaat aan;
er is niets van terechtgekomen.
Gemeentebegrooting Algcmeene beschouwingen.
(Hessing e.a.)
De aanpassingspolitiek van de opeenvolgende regeeringen,
die door de houding der R. K. Staatspartij mogelijk werd,
maakte de positie steeds moeilijker.
Er is goede reden om te twijfelen, of het wetsontwerp in
zake het Rijkskinderbijslagfonds spreker laat in het
midden of dit fonds niet de strekking heeft een min of meer
zakelijke belasting op het bedrijf te worden in den tegen-
woordigen vorm ooit het Staatsblad zal bereiken. In 1931
maakte n.l. Minister Verschuur een voorontwerp van wet op
de bedrijfsorganisatie aanhangig bij den Hoogen Raad van
Arbeid; het bevatte zoo weinig, dat de sociaal-democraten
hun steun er niet aan konden verleenen en in het algemeen
zijn zij met weinig tevreden. Zelfs over dat weinige konden
de Roomsch-Katholieken het niet met elkaar eens worden.
De voorzitter van het R. K. Werkliedenverbond, de heer
de Bruijn, moest de georganiseerde Katholieke werkgevers
,,de felste bestormers van het wetsontwerp-Verschuur"
noemen.
Van recenten datum is de houding der Roomsch-Katho
lieken ten aanzien van de verlaging der leerlingenschaal,
waarbij een duidelijke tegenstelling tusschen woord en daad
bleek te bestaan.
Spreker herinnert voorts aan den gang van zaken bij de
interpellatie van den heer van Gelderen, in de Tweede Kamer
gehouden, waarbij de Regeering aan de wenschen van het
R. K. Werkliedenverbond niet tegemoet kwam en de vier
R. K. Ministers, met name ook de heer Romme, niet aan het
debat deelnamen. Toch schreef het blad Herstel (9 Juni 1938):
„In wezen is het Kabinet, wat de werkverruiming betreft,
tegemoet gekomen aan de verlangens der Katholieken."
De arbeiders in Nederland hebben dan ook weinig ver
trouwen in het geroep, dat ter verbetering van hun positie
van Katholieke zijde klinkt.
De heer Knibbe heeft gezegd, dat er allerwegen geruchten
gaan omtrent ontduiking van steunbepalingen en werkschuw
heid bij werkloozen, maar heeft daarvoor geen enkel bewijs
geleverd. Het voorloopig verslag van de Eerste Kamer,
waarop hij zich beroept, geeft den heer Knibbe niet het recht
het te doen voorkomen, alsof het een veel voorkomend euvel
is. Zijn alle bankiers en academisch gevormden falsarissen,
omdat een enkele van hen zich aan een vergrijp schuldig
maakt? Het geeft geen pas werkloozen, die toch reeds een in
alle opzichten niet benijdenswaardige positie hebben, in den
Raad te beschuldigen van steunfraude en werkschuwheid.
De heer Knibbe heeft het zoo niet bedoeld en er is geen
sprake van, dat hij het zoo heeft gezegd.
De heer Hessing teekende uit den mond van den heer
Knibbe op„bij het groote publiek heerscht de meening, dat
er nogal wat ontdoken wordt en werkschuwheid heerscht."
De heer Knibbe: Dat is wat anders!
De heer Hessing zegt, dat de Regeering maatregelen heeft
te nemen, waardoor de gemeente uit de financieele moeilijk
heden komt. Maakt de werkloosheid het dan nog noodzakelijk
werkverschaffingsobjecten te zoeken, dan zijn de sociaal
democraten onder nauwkeurig omschreven voorwaarden
daar niet tegen.
Volgens den heer Knibbe is door het historisch-materialisme
in principe de geïdealiseerde hebzucht ten troon verheven.
Het historisch-materialisme heeft in de S.D.A.P. in Nederland
nooit zoo als gezaghebbende leer gegolden als in andere landen
wel het geval is geweest en spreker neemt het den heer Knibbe
niet kwalijk, dat deze zooals hij reeds getoond heeft
over het socialisme verbazend weinig gelezen en nog veel
minder gestudeerd heeft. Voor het geval de heer Knibbe zijn
studiën voortzet verwijst spreker hem naar hetgeen Mr.
P. J. Troelstra op blz. 109 van diens werk „De wereldoorlog
en de sociaal-democratie" over het historisch-materialisme
heeft gezegd.
De heer Knibbe heeft het reeds 20 jaar geleden bestudeerd.
De heer Hessing constateert, dat de heer Knibbe het in dien
tijd wel vergeten heeft, daar deze anders niet zoo gesproken
had, als hij heeft gedaan.
Den heer Knibbe, die zeide nooit gehoord te hebben van
een Plan van den Arbeid in Zweden, herinnert spreker er aan,
dat in Zweden onder leiding van sociaal-democratische
Ministers groote werkverruimingsplannen zijn op touw gezet,
waarvoor leeningen zijn gesloten, die in den kortst mogelijken
tijd zijn afgelost. De gunstigste gevolgen van een systemati
sche werkverruiming weerspiegelen zich daar in de cijfers
van de verschillende begrootingen.