VBIJDAG 24 FEBEUAEI 1939. 131 Gemeentebegrooling Algemeene beschouwingen. (Schiiller e.a.) De heer Schiiller zegt, dat de andere Eaadsleden de door spreker en andere in de commissie gesproken woorden zoo dikwijls aanhalen en dan mag het wel! Toen werden er door de Voorzitter geen aanmerkingen op gemaakt. De heer Groeneveld zegt., dat de Wethouder van Onderwijs een voorstander van het bijzonder en een tegenstander van het openbaar onderwijs is. In het algemeen heeft men echter over dezen Wethouder niet te klagen; hij is zeker geen „scherpslijper" en zint ook niet eiken dag op maatregelen tot afbraak van het openbaar onderwijs. Vraagt men hem evenwel propaganda voor het openbaar onderwijs te maken, dan komt hij er rond voor uit, er bezwaar tegen te hebben om dit onderwijs tot bloei te brengen; hij verklaart zich dan neutraal en zegt in de Memorie van Antwoord, dat het College beide soorten van onderwijs gelijkelijk behoort te behartigen. Met het laatste is spreker het niet eens, want het College heeft één soort van onderwijs, n.l. het openbaar onderwijs te behartigen; de besturen van de bijzondere scholen zorgen wel voor de rest. Het College heeft geen zeggenschap over de bijzondere scholen en heeft daarmede ook niets te maken, voor zoover het niet betreft de toepassing van de wettelijke bepalingen omtrent de financieele gelijkstelling. De Ver- eeniging voor Christelijk Onderwijs te Leiden geeft als reclame voor de bijzondere scholen niet alleen een fraai geïllustreerde circulaire, maar ook een soort van album uit. Het Schoolfonds van de Christelijke school aan de Middelstegracht verspreidt een circulaire, waarin staat, dat wanneer de ouders, ongeacht de vraag of zij al of niet Christelijk zijn, hun kinderen naar deze school sturen, dezen melk, eieren, fruit, kleeding enz. enz. krijgen. Wanneer men op een dergelijke, verdedigbare of onver dedigbare manier reclame maakt voor de bijzondere school, blijft de Wethouder werkeloos toezien; zegt men hem: „doe iets voor de openbare school, die aan uw zorg is toever trouwd", dan verklaart hij zich er niet mede te zullen be moeien. Wordt op deze wijze de openbare school leeggepompt (leerlingen van de openbare school zijn al vanwege de melk en het fruit naar de Christelijke school gegaan), dan zegt de Wethouder neutraal te zijn. Sterft de openbare school, dan betoogt de Wethouder: dat hij daaraan onschuldig is, omdat hij niets en dus ook geen kwaad gedaan heeft. De Voorzitter (Mr. Tepe) wil, hoewel het niet gebruikelijk is, dat de Wethouders repliceeren, van de gunstige om standigheid, dat hij zelf voorzitter is, gebruik maken om den heer Groeneveld even te antwoorden. Er moge iets aan te merken zijn op den inhoud van de door den heer Groeneveld geciteerde circulaire van de bij zondere school aan de Middelstegracht, spreker heeft toe vallig in de courant iets gelezen over den inhoud van een circulaire, die door voorstanders van het openbaar onderwijs te Botterdam is verspreid en waarin men zonder blikken of blozen zegt, dat ook kinderen van Christelijken huize beslist naar de openbare school moeten komen, aangezien op de bijzondere scholen de oneenigheid tusschen de deelen van de Nederlandsche bevolking in de hand gewerkt en gepredikt wordt. Het gaat hierbij om uitlatingen, die geheel komen voor rekening van degenen, die in dezen de propaganda voeren. Spreker heeft zich echter altijd op het standpunt ge steld, dat de overheid, van welke richting of samenstelling zij ook moge zijn geen voorkeur voor het openbaar of bijzonder onderwijs aan den dag behoort te leggen. De voorstanders van het openbaar of het bijzonder onderwijs kunnen wel hun voorkeur toonen. Zij, die propaganda wenschen te maken voor de openbare school, kunnen dit tegenwoordig zeer goed doen door middel van de ouder commissies en de ouderraden. De heer Groeneveld heeft in het geheel niet gezegd en ook niet verwacht, dat de Wethouder van Onderwijs voor zijn rekening zal nemen de door spreker geciteerde circulaire, doch constateert alleen, dat voor de bijzondere scholen reclame (ook minderwaardige) wordt gemaakt en het College, dat de openbare school beheert, niets daartegenover stelt. Het College behoort dit wel te doen. De wettelijk erkende ouder raad is daarvoor niet het aangewezen lichaam; hij heeft geen besturende functie en zijn taak kan niet worden ver- gelekend met die van het College, dat in wezen het bestuur van de openbare school is. Het is de taak en de plicht van het College, en van niemand anders, deze school tot bloei te brengen. Dat de Wethouder op deze manier tracht zijn plichten af te schuiven op den ouderraad, die nog moet worden Gemeentebegrooting Algcmecne beschouwingen. (Groeneveld e.a.) samengesteld en waarvan men nog in het geheel niet weet, of deze tot de vervulling daarvan in staat zal zijn, is in het geheel geen fraai beeld. Leiden moet doen, wat ook gedaan is door Botterdam, dat aan de ouders van alle leerplichtig wordende kinderen een circulaire heeft gezonden, getiteld „Uw kind is vóór 1 April 1938 6 jaar", waarin den ouders, die tot de richting van de bijzondere scholen behooren, heusch niet wordt ontraden, hun kinderen daarheen te sturen, terwijl zij toch de aandacht van de ouders op de scholen van de gemeente vestigt. Bovendien zendt het gemeentebestuur van Botter dam aan de kinderen, die de lagere school hebben doorloopen, een circulaire, waarin het de aandacht vestigt op de andere gemeentelijke instellingen van onderwijs. Het gemeente bestuur van Botterdam vervult daarmee een plicht, maar doet het ook om een zuiver administratieve reden: het weet daardoor n.l. ook zoo spoedig mogelijk, naar welke scholen de kinderen zullen gaan, wat van belang is bij de verdeeling van de kinderen over de scholen. Spreker dringt er op aan (zooals hij misschien nog wel een keer zal moeten doen), dat het gemeentebestuur van Leiden eindelijk het voorbeeld van het gemeentebestuur van Botterdam zal volgen en zal trachten zoo goed mogelijk voor de openbare school te werken. Wat de maximum snelheid voor motorrijtuigen betreft, heeft de Voorzitter te recht opgemerkt, dat het voorstel van den Commissaris van Politie om haar te bepalen op 35 km/h indertijd is aangehouden. De Verkeerscommissie heeft de behandeling er van uitgesteld, toen in de ver gadering, waarin het aan de orde werd gesteld, eenige leden automobilisten niet aanwezig waren; tegen het uitstel om deze reden had spreker geen bezwaar. Het voorstel werd in een volgende vergadering van de Verkeerscommissie aangehouden, omdat het nog niet rijp voor behandeling bleek te zijn, aangezien de commissie op iets moest wachten. Het voorstel is gedateerd 31 Augustus 1936, zoodat de commissie nu reeds 2 jaar op dit „iets" wacht. De Commissaris van Politie schrijft in zijn voorstel: „Bij het toezicht op de naleving van de maximum snelheid worden op den Hooge Bijndijk, den Bijnsburgerweg en het Levendaal de wegen waar controle het meest noodig is verbaliseerd de bestuurders, die sneller rijden dan respec tievelijk 50, 50 en 40 km. Handhaving der maximum snelheid op 25 km acht ik in het algemeen met het oog op de ontwikkeling van het verkeer ongewenscht en zou ik deze gesteld willen zien op 35 km per uur." en zegt dus in één alinea, dat de politie een snelheid van 50 km/h toestaat, maar de maximum snelheid op 35 km/h wenscht gesteld te zien. Dit is een wonderlijke vertooning. Volgens den Voorzitter hield dit verband met de marge, die in acht genomen moet worden, maar wanneer men een marge van 15 km bij een snelheid van 35 km noodig heeft om een overtreding te constateeren, is de marge wel wat groot. Het zal nog wel eenigen tijd duren eer het voorstel een Baadsbesluit is geworden en in afwachting van dit besluit heeft de politie eigenlijk al sinds eenige jaren de verordening gewijzigd. Dit kan spreker van de politie, die krachtens dezelfde verordening overtredingen moet opsporen, niet goedkeuren. Indien de verordening gewijzigd moet worden dient het te geschieden door den Baad en heeft de politie het niet op eigen houtje te doen, want dit is politie-dictatuur. De sociaal-democratische Baadsfractie is tegen de be zuiniging op het bewaarschoolonderwijs. Eenigen tijd geleden wilde de Wethouder daarop bezuinigen door de subsidies te verlagen, waaraan onvermijdelijk vastzat, dat het salaris van het personeel der bijzondere bewaarscholen zou moeten worden verlaagd. De Voorzitter (Mr. Tepe): Zou mogen worden verlaagd. De heer Groeneveld zegt, dat de verlaging in elk geval zou plaats hebben. De verordening schrijft voor, dat de salarissen van het personeel der bijzondere bewaarscholen gelijk moeten zijn aan die van het personeel der openbare bewaarscholen en de Wethouder bedoelde het mogelijk te maken, dat de bijzondere bewaarscholen deze verplichting niet meer behoefden na te komen. Geen van de leden van de Commissie voor het Onderwijs, ook niet de Wethouder, was er een warm voorstander van en daardoor is er niets van gekomen. De sociaal-democraten zijn geen voorstanders van het bijzonder bewaarschoolonderwijs, maar wanneer het eenmaal bestaat, dient het personeel ook behoorlijk en niet lager dan het personeel van het openbaar bewaarschoolonderwijs beloond te worden. De heer de Beede heeft verklaard, dat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 7