130 VRIJDAG 24 FEBRUARI 1939. Gemeentebegrooting Algcmcene beschouwingen. (Schiiller c.a direct het betoog, dat spreker daarop gebouwd heeft, aan de hand van de gegevens, van de baan geschoven en daarvan niets weerlegd. Spreker had er toch wel prijs op gesteld, dat het College zijn oordeel daarover nu eens gaf. Meermalen is in den Raad, wanneer spreker met gegevens van de gemeente zelf kwam, beweerd, dat die gegevens niet juist waren en niet goed gerangschikt; spreker heeft nu deze gegevens ver meld met datum enz., en hij had er toch wel prijs op gesteld, wanneer het College, al was het van plan deze voorstellen in praeadvies te nemen, nu eens duidelijk had weergegeven of spreker in 1937 en 1938 gelijk had gehad of niet. Spreker vermoedt, dat de heer Wilbrink aldus gehandeld heeft omdat hij ook overtuigd was, dat dit zeer moeilijk ontkend kon worden. Achteraf begrijpt spreker waarom het College er zoo tegen is geweest om het rapport over de telling van leegstaande woningen betreffende het tweede halfjaar van 1938 ter be schikking van de Raadsleden te stellen (Handelingen 13 Februari 1939, blz. 37 en 38); mogelijk zou dit rapport nog meer bewijs opleveren voor sprekers stelling dat de woning reserve allang gedaald is beneden het percentage, dat ook het College noodzakelijk acht. Spreker kan zich er echter mede vereenigen, dat zijn voorstellen (Nis 9 en 11) gesteld worden in handen van het College om praeadvies. Spreker hoopt echter dat het praeadvies van het College op deze voorstellen niet al te lang zal wegblijven; deze belangrijke zaak moet hoog noodig en zoo spoedig mogelijk tot een oplossing komen. De heer Wilbrink heeft met geen woord gesproken over de voorstelling van zaken, die spreker gegeven heeft van de behandeling en de uitvoering van saneeringsplannen, waarbij spreker heeft aangetoond dat het zeer lang duurt, alvorens een saneeringsplan uitgevoerd is en de bewoners in de nieuwe woningen kunnen trekken. De Wethouder heeft ontkend, dat er zoovele krotten waren als door spreker opgenoemd zijn, maar spreker noodigt den Wethouder uit, eens een dagje door de stad te wandelen met spreker; dan zal de Wethouder zien, dat het er niet 10 of 20, maar honderdtallen zijn. Zoo zijn er in het stadsgedeelte van de Julianastraat, Binnenlaan en Buitenlaan, tenminste 50 krotwoningen zeker; spreker Jieeft hier voorts een aantal foto's van krotwoningen in Leiden, die hij ontvangen heeft van de Federatie van woning- bouwvereenigingen. In een rapport, uitgebracht in 1922, heeft de Gezondheidscommissie 8 plannen tot saneering van stads wijken voorgesteld; van deze 8 saneeringsplannen zijn er thans, 17 jaren later, 2 uitgevoerd. Bovendien heeft spreker geconstateerd dat de woningen, tot welker onbewoonbaar verklaring in de Raadsvergadering van 19 December 1938 is besloten, reeds in dit rapport van 1922 voor onbewoonbaar verklaring werden voorgedragen. In dit rapport van 1922 werden voorts niet 10 of 20, maar honderdtallen woningen voor onbewoonbaarverklaring voorgedragen, welke tot op heden nog niet ontruimd zijn. Nu zegt de Wethouder: wij moeten dat geleidelijk doen. Wanneer echter van de 8 sanee ringsplannen er nog maar 2 zijn uitgevoerd, wanneer van de 747 voor onbewoonbaarverklaring voorgedragen woningen in 1922 tenminste enkele honderden nog steeds worden bewoond, ja zelfs nog niet onbewoonbaar verklaard zijn, is het dan niet hoog noodig hier maatregelen te treffen? Het door spreker genoemde aantal van 900 krotwoningen, waarvan misschien nog 100 bewoonbaar gemaakt kunnen worden, is juist; dit bleek uit de mededeeling van den heer Wilbrink, dat er van de 400 krotwoningen ongeveer 40 in aanmerking kwamen om opgeknapt te worden, die dan misschien nog geschikt voor bewoning zijn. Volgens den heer Wilbrink wordt ook een woning, die eenmaal in dit rapport staat aangegeven als niet meer geschikt voor bewoning, nimmer meer bewoond. Dit is onjuist; volgens het rapport van 2 Februari 1937 over het tweede half jaar 1936 waren er 432 krotwoningen, volgens het rapport over het eerste halfjaar 1937 408in dat halve jaar waren er dus 24 krotwoningen, die weer bewoond waren. Dit klopt, want de woningen, die in de halfjaarlijksche rap porten als krotwoningen staan opgegeven, zijn niet alle dezelfde telkenshet eene krot komt leeg en het andere wordt inmiddels weer bewoond. De heer Wilbrink heeft ook gezegd: waartoe dient dit onder zoek, dat kost maar geld en de bouw van nieuwe woningen wordt daardoor toch niet versneld. In andere gemeenten rede neert men niet aldusin andere gemeenten, b.v. Amsterdam, geschiedt dit onderzoek stelselmatig, en op juiste gronden. De heer Beekenkamp heeft verklaard, eerst te willen af wachten, alvorens deze plannen verder af te werken. Dit beteekent, dat dus op zijn vroegst de laatste woning in 1946 betrokken zal worden, zoodat er ondertusschen weer nieuwe krotwoningen zullen zijn bijgekomen. De heer Beekenkamp heeft uitdrukkelijk aangedrongen op versnelling van het tempo. Gemeentebegrooting Algemcene beschouwingen. (SciiüIIcr e.a,) De heer Schüller zegt, dat volgens den Wethouder het College diligent is. Zeker, dat is mogelijk, maar het College kan niet diligent zijn, en terwijl aan de krotopruiming niets doen. Spreker is het met den beer Beekenkamp eens, dat er niet voldoende ambtenaren bij Gemeentewerken zijn om dit onderzoek in te stellen; vandaar sprekers opmerkingen in eersten termijn over Bouw- en Woningtoezicht. De heer Beekenkamp, en ook de Wethouder, hebben zeer goed aan gevoeld wat spreker daarmede bedoeld heeft. Maar moet dit nu voor een gemeentebestuur, dat een taak te vervullen heeft, een argument zijn om een zoo belangrijke zaak achter wege te laten? Wanneer het personeel van Gemeentewerken niet voldoende is, dan is er in Leiden personeel beschikbaar. DeWethouder zegt nu wel: ,,dit is een zeer technisch onderzoek, de zaak moet goed bekeken worden, en men moet aan ver schillende eischen voldoen." Men zou hieraan echter eenige werklooze opzichters te werk kunnen stellen; die zijn zeer goed in staat dit zeer eenvoudige werk te verrichten. Zij hebben zich slechts te richten naar hetgeen in de Woningwet staat, meer wordt van hen niet gevraagd. De kosten mogen daarbij geen bezwaar zijn. Wat betreft sprekers voorstel No. 12 tot het instellen van een onderzoek naar de bezetting van alle woningen in Leiden met een weekhuur beneden 6.heeft de Wethouder gezegd, dat de gemeente geen enkel machtsmiddel heeft om op dit punt dwingend in te grijpen. De artikelen 13, 14 en 15 van de verordening, houdende voorschriften nopens behoorlijke bewoning van woningen, geven echter het College de bevoegdheid om dwingend op te treden. Bovendien is het College krachtens art. 23 van de Woningwet verplicht dit onderzoek in te stellen; sprekers voorstel No. 12 zou dus eigenlijk overbodig moeten zijn. Het College zegt echter voor een dergelijk onderzoek niets te gevoelen, omdat dit te kost baar en overbodig is. Burgemeester en Wethouders weigeren dus een dergelijk onderzoek in te stellen, hoewel hun de ver plichting daartoe eigenlijk door de wet opgelegd is; spreker begrijpt dus niet dat het College tegen sprekers voorstel No. 12 kan zijn. Een dergelijk onderzoek naar deze woningen en ook naar de krotten is van zoo groot belang, omdat men daardoor een juist inzicht krijgt in de woningbehoefte en in den aard daarvan. Het onderzoek naar het aantal leegstaande woningen, zooals het nu geschiedt, geeft als resultaat alleen het totaal aantal woningen, die bewoond zijn, maar geeft niet een juist beeld van de soort der woningen, waaraan behoefte is. Natuurlijk betreft het hier de goedkoope woningen, zooals nu gezegd wordt, maar de grootte van het gezin spreekt ook nog wel een woordje mee. In eerste instantie heeft spreker gewezen op de overbezetting van vele woningen en hij vraagt zich af, hoe de Roomsch-Katholieke en Protestantsch- Christelijke Raadsfracties zich tegen sprekers voorstel kunnen verzetten. Zij komen steeds op voor de belangen van de groote gezinnen, door kindertoeslagen b.v., laten zij dan nu medewerken tot het instellen van een onderzoek naar de huisvesting van zeer groote gezinnen in Leiden en tot ver betering daarvan. Laat men beginnen met een onderzoek in te stellenwanneer men de resultaten daarvan voor zich heeft, kan het College plannen beramen tot geleidelijke verbetering. Daarom beveelt spreker zijn voorstel met klem bij den Raad aan. De heer van Eek zegt, dat de heer Schüller zich beroepen heeft in zijn rede op uitlatingen, gedaan in de Commissie van Fabricage. Wanneer een der leden van de sociaal-demo cratische fractie het woord voert, dan spreekt hij na overleg daarover met de fractiewanneer de heer Schüller hier critiek uitoefent op den gang van zaken bij den Raadhuisbouw, dan spreekt hij dus namens de sociaal-democratische Raads fractie. De sociaal-democratische Raadsfractie is het met den heer Schüller eens, dat hij het recht heeft daarover het College ter verantwoording te roepen, mits het geschiedt op zakelijke wijze. Nu heeft het College den heer Schüller beschuldigd van gezochte critiek; sprekers fractie kan dit niet aanvaarden; zij meent dat de heer Schüller de te be handelen zaken goed voorbereidt en dat er reden was critiek uit te oefenen. Door die beschuldiging van gezochte critiek heeft de heer Schüller zich laten verleiden tot een uitlating uit de Commissie van Fabricage. Dit keurt sprekers fractie niet goed. De besprekingen in een commissie zijn van ver- trouwelijken aard; ieder zegt wat hij op het hart heeft en men zou vanzelfsprekend minder openhartig zijn, wanneer men wist, dat die uitspraken in het publiek zouden worden gebracht. Spreker kan begrijpen dat de heer Schüller ge prikkeld was door de uitdrukking „gezochte critiek" en dat hij zich daar tegen wenschte te verdedigen, maar de sociaal democratische fractie kan het niet goedkeuren en voor haar rekening nemen dat vertrouwelijke besprekingen uit de commissies in openbare zitting worden gebracht.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 6