VRIJDAG 24 FEBRUARI 1939. 129 Gemeentebegrooting Algcmeenc beschouwingen, (van der Laan c.a.) en mevrouw de Cler veronderstelden. Wel heeft spreker gezegd er zal een offer gevraagd moeten worden, wellicht dan ook niet: in de eerste plaats van de arbeiders en van allen, die zijn in dienst van Rijk of gemeente, omdat de salarissen van dezen gunstiger zijn dan de salarissen in liet vrije bedrijf. Op allen, die een vast inkomen of een goed inkomen hebben, zal dan een beroep moeten worden gedaan, om daarmede den nood en de ellende van de werkloozen te verzachten. Spreker haalt de woorden aan van Hare Majesteit de Koningin draagt elkanders lasten, allen om dien nood te lenigen. Volgens mevrouw de Cler zijn de arbeiders daartoe niet in staat; spreker gelooft ook, dat dit voor een groot deel van de arbei ders niet mogelijk is, maar hedenmorgen las hij in de couran ten, dat met ingang van 1 April a.s. alle daarvoor in aan merking komende Staatsuitgaven in België met 5 verlaagd zullen worden. Dit geldt in de eerste plaats voor salarissen en pensioenen, met uitzondering van werkloosheids-, invalidi- teits- en ouderdomsuitkeeringen. Wanneer nu de Belgische Regeering bereid is, op de toch al lage loonen in dat land nog een korting van 5 toe te passen, dan zou dit toch even goed, zoo niet beter gedragen kunnen worden door een belangrijk deel spreker zegt niet: door allen der Nederlandsche arbeiders, want dezen behooren toch niet tot de slechtst be taalde. In een advertentie, door de N. V. Arbeiderspers in een Engelsch tijdschrift geplaatst ter aanbeveling van het plaatsen van advertenties in de Nederlandsche arbeiderspers, wordt erop gewezen, dat de Engelsche firma's verstandig doen, advertenties in de Nederlandsche arbeiderspers te plaatsen, omdat de zeven bladen van de Arbeiderspers ge lezen worden door de Nederlandsche georganiseerde arbeiders, „de erkent best betaalde werkers van de wereld.". Waar de Arbeiderspers dit zelf zegt, zal het wel waar zijn. Wanneer nu door degenen, die invloed op de arbeiders hebben, eens werkelijk een beroep op hen wordt gedaan om het leed van anderen te verzachten, dan hoopt spreker dat dit verzoek ge hoor zal vinden bij alle arbeiders en bij ieder, die daartoe in staat is. Den raad van mevrouw de Cler, dat spreker eens kennis moet nemen van den toestand in de arbeidersgezinnen, be hoeft hij niet op te volgen. Door bijzondere omstandigheden en uit hoofde van zijn vorige functie van schoolhoofd in een arbeiderswijk, door vriendschappelijke en vertrouwde ver houdingen en huisbezoek bij deze menschen is spreker wel in staat geweest en is hij nog in staat te beoordeelen, hoe het in menig arbeidersgezin gesteld is. Een tweede raad van mevrouw de Cler aan spreker was, het Plan van den Arbeid in studie te nemen. Hoe weet mevrouw de Cler, dat spreker dat niet heeft gedaan? Spreker heeft over het Plan van den Arbeid alleen dit gezegd: wanneer mocht blijken, dat het Plan van den Arbeid, het plan-Westhoff of welk ander plan ook uitvoerbaar was en dat daardoor een eind kon worden gemaakt aan de werkloosheid, dan zou eerste vereischte zijn, dat het uitgevoerd werd. Spreker heeft van het Plan van den Arbeid niet alleen studie gemaakt, hij heeft ook kennis ge nomen van andere schrifturen, die het met dit Plan niet eens waren om daardoor beter in staat te zijn zelfstandig te kunnen oordeelen. De heer Schiiller zegt, dat Wethouder Wilbrink met geen enkel woord sprekers critiek inzake den gang van zaken bij den aanleg van de verlichtingsinstallatie van het Stadhuis weerlegd heeft, doch deze gezochte critiek heeft genoemd. Spreker heeft in eerste instantie gezegd, dat hij zoo noodig gebruik zou maken van de door de heeren Wilbrink en Beeken kamp in de Commissie van Fabricage afgelegde verklaringen. Spreker heeft het College toen de hand toegestoken en in overweging gegeven om nu maar ruiterlijk te erkennen, dat er fouten zijn gemaakt. Het College heeft dit echter niet gedaan; de heer Wilbrink noemde sprekers critiek op de grofste wijze gezocht. Maar dan zal spreker ook even mede- deelen, welke critiek de heeren Wilbrink en Beekenkamp hebben geoefend. Wanneer iemand, die zelf op een andere plaats felle critiek heeft geoefend, hier in het openbaar zegt, dat sprekers critiek gezocht is, dan heeft spreker het recht om zich te rechtvaardigen, en om te bewijzen dat het geen gezochte critiek is, maar dat spreker zich heeft aangesloten bij de uitgebrachte critiek van de heeren Wilbrink en Beeken kamp. De heer Wilbrink heeft n.l. in de Commissie van Fabricage dit verklaard: - „Ik krijg den indruk, dat de begrooting kant noch wal raakt en dat de adviseur niet in staat is een werk van dezen omvang te overzien. Het bestek en de besteding zijn veel te laat gekomen. Thans werkt bij den bouw vrijwel niemand. Hij heeft ook geen vertrouwen in den adviseur." De heer Beekenkamp verklaarde toen eveneens van oordeel Gemcentebeqrootinq Alqemeene beschouwinqen. (Schiiller e.a.) te zijn, dat de zaak stagneerde; hij constateerde dat de aan maning van Juni 1938 aan den adviseur om het bestek te leveren wel zeer laat is uitgegaan. De Voorzitter vraagt of de heer Schiiller het wel raadzaam acht om uit een verslag, dat niet stenografisch is, mede- deelingen te doen omtrent opmerkingen, die in een commissie gemaakt zijn? Dit zou zeer verkeerde gevolgen kunnen hebben. De besprekingen in een commissie daarvoor zijn juist de commissies behooren vertrouwelijk te zijn. Spreker zou het zeer onjuist blijven achten, wanneer de heer Schiiller voortging, mededeelingen te doen uit besprekingen, in de Commissie van Fabricage gehouden. De heer Schiiller zou deze woorden van de heeren Beeken kamp en Wilbrink niet aangehaald hebben, wanneer hij niet in den Raad, in het openbaar, was beschuldigd van gezochte critiek, door iemand, die zelf scherpe critiek binnenskamers heeft geoefend. Dan is spreker gerechtigd zich te verweren met de door dezen persoon geoefende critiek, die het nu gezochte critiek noemt. De Voorzitter zegt, dat dit den heer Schiiller nog niet het recht geeft, zaken uit de Commissie in den Raad te brengen. De heer Wilbrink zegt, dat de geheele zaak wat den adviseur betreft in de Memorie van Antwoord opgenomen is. De heer Schiiller zegt, dat het dus geen geheim is, dat hij hier verklapt. De Voorzitter acht dit niet de juiste methode, geheim of niet geheim. De heer Schiiller acht het niet de juiste methode dat een Raadslid dat hier juiste critiek oefent op het beleid van het College, dan van den Wethouder ten antwoord krijgt, dat het gezochte critiek is. Ook heeft spreker in het algemeen verslag er op gewezen, dat de aanbesteding van de verlichtingsinstallatie van het Stadhuis heeft plaats gehad zonder dat het College van het bestek kennis had genomen; noch van het houden van de aanbesteding noch van het bestek wist het College iets. Dit werk was begroot op 25.000.de laagste inschrijver was 48.800.een overschrijding dus met bijna 100 Blijkens de Memorie van Antwoord vindt het College dit niet zoo erg het is echter zeker erg! Ook spreker staat op het standpunt, dat het Stadhuis zoo degelijk mogelijk moet worden afge bouwd; desnoods ten koste van extra-offers. De Raadsleden hebben echter tot taak de belangen van de gemeente en haar ingezetenen te behartigen en nu kan spreker dezen gang van zaken niet goedkeuren. Men is op 14 November 1938 in den Raad gekomen met een zeer besnoeide begrooting, van ongeveer 31.000.Dit beteekende echter dat de verlich tingsinstallatie ook in kleineren omvang zou moeten worden uitgevoerd dan wanneer men er 48.000.voor betaald had. Nu wordt van vele zijden aangedrongen op bezuiniging, zelfs op de schoolkindervoeding; den sociaal-democraten wordt ook vaak verweten dat zij niet willen medewerken aan bezuinigingen. Spreker heeft bij deze zaak echter alle moge lijke moeite gedaan in het belang van de gemeente, om het beste zoo goedkoop mogelijk te krijgen; dat is hem gelukt, en wanneer het College nu zegt, dat het niet erg is, dat dit bestek en die aanbesteding al zijn uitgegaan, dan is dat onjuist, want op een klein onderdeeltje, ongeveer begroot op 10.000.is bij vernieuwde aanbesteding gebleken dat op dit bedrag 2.000.minder behoefde uitgegeven te worden. De heer Wilbrink zegt, dat dit een scheeve voorstelling van zaken is. Deze wijze van uitleggen van de zaak is minder waardig De heer Seliiiller zegt, dat de heer Wilbrink ook weet wat in het bestek is opgenomen en welke wijzigingen later aan gebracht moesten worden. De heer Wilbrink zegt, dat het geheele betoog van den heer Schiiller kant noch wal raakt. De heer Schiiller zegt, dat het betoog van den heer Wilbrink kant noch wal raakte. Spreker laat zich hier in het openbaar niet in de schoenen schuiven, dat hij gezochte critiek heeft geoefend; zijn critiek was gerechtvaardigd, en met bewijzen gestaafd. De Wethouder heeft, door voor te stellen sprekers voor stellen in handen van het College om praeadvies te stellen,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 5