126
VRIJDAG 24 FEBRUARI 1939.
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Knibbe.)
afwerpen) noch door verruiming van werkgelegenheid in het
particulier bedrijf, ter bestrijding van de werkloosheid veel
effect kan verkregen worden. Spreker juicht het zeer toe, dat
door herscholing en omscholing getracht wordt arbeiders
vakbekwaam te maken.
Spreker is het geheel eens met het College, dat bevordering
van de industrie en van de vestiging van industrieën het
meest doeltreffende middel is tot bestrijding der werkloosheid
in Leiden op den duur. Daarmede is men echter in dit jaar
en waarschijnlijk in nog verschillende volgende jaren niet
geholpen.
Volgens het geheele College, en ook dus volgens den heer
van Stralen, is derhalve het eenige overblijvende middel, dat
betrekkelijk spoedig baat kan brengen, werkverschaffing.
Onder die omstandigheden heeft spreker gepleit voor systema
tische werkverschaffing. Wanneer er geen geld meer is voor
uitvoering van nog meer openbare werken, laat men dan
trachten zooveel mogelijk werken in werkverschaffing te doen
uitvoeren. Dit is geheel wat anders dan dat spreker voor
onbeperkte werkverschaffing zou zijn.
De heer Snel maakt het nog erger; deze beweerde, dat
spreker tegen het uitvoeren van werken in werkverruiming
zou zijn. Nooit is iets dergelijks bij spreker opgekomen.
Spreker maakt er echter ernstig bezwaar tegen om, wanneer
het College zegt, ten aanzien van werkverruiming niet meer
te kunnen doen dan het thans doet, dan te zeggen: en dan
willen wij toch zoo weinig mogelijk werkverschaffing, meer
dan tot nog toe is gedaan behoeft gij, Wethouder, niet
te doen.
Ook is onjuist de bewering van den heer Snel, dat spreker
zou trachten het werkloosheidsvraagstuk tot oplossing te
brengen door middel van werkverschaffing. Neen, spreker
heeft steeds gesproken van de leniging van den nood der
werkloozen door werkverschaffing. Op dat thema heeft
spreker steeds geborduurd. Tot oplossing van het werkloos
heidsvraagstuk draagt werkverschaffing slechts secundair en
indirect bij.
Volgens mevrouw Braggaar zou spreker de S.D.A.P.
alleen materialistisch genoemd hebben en zou hij daarin
geen idealisme aanwezig achten. Heeft mevrouw Braggaar
haar gewoonlijk zoo goed onderscheidingsvermogen ver
loren? Spreker heeft gezegd, dat de houding van de sociaal
democraten bij hun afwijzing, ook zelfs als eenige over
blijvende mogelijkheid, van werkverschaffing, welke houding
gedeeltelijk verklaard moet worden uit vrees voor loondruk,
alleen te verklaren is uit de materialistische levensbeschou
wing, die den socialisten in den loop der jaren is bijgebracht.
Door het historisch-materialisme is in principe de geïdeali
seerde hebzucht ten troon verhevendit leidt er toe, dat men
tracht te behouden wat men heeft, en dat men protesteert
wanneer het risico geloopen wordt van loondruk. Over de
vraag, of hier risico geloopen mag worden, mag echter niet
het historisch-materialisme beslissen, maar moeten de christe
lijke beginselen de oplossing brengen.
Al zijn er zware historisch-materialistische tendenzen in
de S.D.A.P., gelukkig staan nog vele socialisten sterk onder
den invloed van het christendom en gevoelen velen van hen
hierdoor ook voor zuiver ideëele doeleinden en voor barm
hartigheid. Had de S.D.A.P. niet anders gedaan dan de
armoede bestrijden, en voor andere ideëele belangen zorgen,
dan zou er voor verwijten geen plaats geweest zijn. Het
socialisme heeft echter meer gedaan; het heeft dit gedaan
met middelen, die onvermijdelijk ongeestelijk moesten wer
ken. Het is tot de arbeiders gekomen met de leer, dat alle
geestelijk leven volstrekt afhankelijk was van stoffelijk bezit.
Het heeft op dat stoffelijk bezit alle aandacht geconcentreerd
en de arbeiders gewaarschuwd zich niet door het christendom
te laten afschepen met een wissel op de eeuwigheid. Het heeft
het evangelie van den haat gebracht tegen de kapitalisten,
de uitbuiters der armen. Zich meester maken van het stoffelijk
bezit als de eenige sleutel tot het paradijs van aardsch geluk
en genot dat was de boodschap, die het socialisme bracht.
Het verwijt van materialisme behoudt daarom zijn volle
kracht.
Terecht beschouwde spreker den heer van Stralen als geen
warm voorstander van werkverschaffing; hij wees deze zelfs
principieel af en wilde slechts in speciale gevallen er toe
overgaan. De heer van Stralen hoopte, dat eerlang Werkfonds
en Werkverschaffing tot één dienst zouden worden samen
gesmolten, en dat de loonen uiteindelijk hooger zouden zijn
dan de werkverschaffingsloonen. Wanneer de Regeering
daartoe overgaat, zal spreker dit toejuichen. In elk geval
zal de Wethouder zijn uiterste best moeten doen om objecten
voor werkverschaffing, eventueel voor den nieuwen dienst,
te vinden. Daarop is spreker nog lang niet gerust. Spreker
vreest eerder, dat zóó lang met de werkverschaffing zal wor-
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Knibbe.)
den gewacht, totdat de nieuwe dienst er al of niet gekomen
zal zijn. De Wethouder moet naar objecten zoeken, zooals
zijn partijgenooten in Amsterdam hebben gedaan. In Amster
dam was het aantal te werk gestelden 2.560, omdat men
daar het Boschplan heeft willen uitvoeren in werkverschaffing.
Naar verhouding van het aantal inwoners bedroeg in Leiden
het aantal tewerkgestelden, berekend naar het aantal man
dagen, slechts 1/15 van dat in Amsterdam. Dit bewijst, dat de
socialisten in Leiden de arbeiders opofferen aan hun star
dogmatisme, wanneer men hen wil laten wachten totdat het
Plan van den Arbeid hun hulp zal hebben geboden, en aan hun
materialisme, dat opeens alle solidariteit om hals brengt,
wanneer risico van loondruk geloopen wordt. De socialisten
in Leiden kunnen een voorbeeld nemen aan hun partij
genooten in Amsterdam.
Ook raken volgens den heer van Stralen de mogelijkheden
uitgeput: ook spreker zou weinig objecten hebben kunnen
noemen. In de allereerste plaats komen de Wethouder met
zijn staf er voor in aanmerking om dergelijke objecten op
te sporen. De Wethouder kan zich beter dan wie ook oriën-
teeren op hetgeen in andere gemeenten geschiedt. Toch
heeft spreker, behalve het vernieuwen van de walmuren, ook
genoemd het ontsluiten van de duinen te Katwijk om een
goed recreatie-oord te verkrijgen, voorts het gedeeltelijk
ongedaan maken in bepaalde industrieën van de rationalisatie,
door de fabrikanten in de gelegenheid te stellen, door een
toeslag op de loonen, het werk in handarbeid te doen ver
richten. Hier zouden normale loonen moeten worden uit
betaald hetgeen voor het College toch wel zeer aantrekkelijk
zou moeten zijn. Het verwondert spreker daarom, dat over
deze mogelijkheden door geen der Wethouders is gesproken.
De heer van Eek protesteerde er tegen, dat spreker het
Plan van den. Arbeid een parade-paard en fantasterij ge
noemd had; het woord „paradepaard" heeft de heer van Eek
echter aan zich zelf te wijten. Juist door zijn voor de politieke
zeden zoo slechte oppositiepolitiek is deze term meer dan
verdiend. Spreker sluit zich ten dezen geheel bij den heer
Wilmer aan. Wanneer de heer van Eek het fascisme wil
bestrijden, waarvoor hij niet ten onrechte bang is, dan moet
hij allereerst zorgen dat demagogie met het Leidsch of met
een ander Plan van den Arbeid niet meer voorkomt. Spreker
kan begrijpen, dat de heer van Eek, gezien het geringe ver
weer tegen het fascisme door de socialisten in Duitschland
en in Italië betoond, bang wordt. De eenige macht, die zich
niet heeft onderworpen, is die van het christendom. Daarom
wanneer de socialisten een eenheidsfront willen vormen tegen
het fascisme, dan moet dit geschieden op de meest deugdelijke
basis, die van het christendom. Het op critieke tijden on
machtig socialisme is een onoverkomelijk beletsel. Komt
daarom over op de hechte basis van het christendom en men
is veilig tegen het fascisme. Dit inzicht begint zich bij jongere
socialisten hier en daar baan te breken.
Spreker heeft het Plan van den Arbeid fantasterij genoemd.
Volgens den heer van Eek hebben daaraan zoovele knappe
koppen medegewerkt. Aan die knapheid wil spreker niets
afdoen, wel aan hun profetischen zindien vertrouwt spreker
allerminst. Hun kijk op de toekomst kan spreker allerminst
bewonderen; de naam Plan van den Arbeid heeft hen al op
een dwaalspoor gebracht. Het probleem is niet zoozeer arbeid
en productie, maar: afzet. Met speculaties over binnen-
landsche koopkrachtvermeerdering door hooge loonen kan
spreker nu eenmaal niet accoord gaan. Aan een dergelijke
speculatie van de gevaarlijkste soort offert spreker de be
langen van de Nederlandsche bevolking niet op. Wil men
loonend afzetten, dan moet men exporteeren. De heer van
Eek zegt: bij den een is overvloed, en bij den ander gebrek.
Juist, maar dan moet men ook niet bij den een den overvloed,
door alsmaar meer arbeid, nog grooter maken, wanneer aan
de andere zijde niet geëxporteerd kan worden. Dat zou op
een ramp voor ons volk uitloopen.
Volgens den heer van Eek is in Zweden naar een plan
gewerkt; spreker heeft echter nooit van een Plan van den
Arbeid in Zweden gehoord. Wel in België. Daar schijnt men
het achter slot en grendel te hebben gezet, omdat het zoo
gevaarlijk was. Inzake de uitvoering van groote werken kan
Nederland zich overigens royaal met Zweden meten. De
woningbouw in Zweden is ten achter bij dien in Nederland.
Welk land heeft ooit een zoo groot werk uitgevoerd als de
inpoldering van de Zuiderzee? Daaraan kan Zweden niet
tippen
De S.D.A.P. is een mooi-weer-schip. Zoolang het tegen
woordig economisch bestel nog welvaart bracht, kon de
S.D.A.P. met de goede resultaten mooi weer spelen. In tijden
van welvaart kan men gemakkelijk fouten maken zonder dat
het misloopt. Het door de socialisten gehate kapitalistisch
stelsel maakte hun dat mogelijk. Overigens aanvaardt spreker