VRIJDAG 24 FEBRUARI 1939.
145
Gemeentebegrooting Uitgaven.
(Lombert e.a.)
gevers en werknemers met elkaar overleg plegen omtrent de
arbeidsvoorwaarden, maar kan zich toch zeer goed in den
gedachtengang van den heer Oostveen verplaatsen. De
Voorzitter heeft een gedachte uit lang vervlogen tijden ver
dedigd en zich op een standpunt geplaatst, dat spreker niet
kan deelen. Het plegen van overleg met en door de organisaties
gaat in de richting van het streven naar een, ook volgens
katholiek oordeel, organische maatschappij, waarin ook de
vakorganisaties voor een belangrijk deel hebben mede te
spreken.
Het bestuur heeft volgens den Voorzitter geen bezwaar
tegen het plegen van overleg met de vakorganisaties; dit is
een reden te meer om het definitief vast te leggen, omdat het
anders aan de willekeur van een volgend bestuur is over
gelaten.
De keuze van de organisatie behoort aan de betrokken
werklieden zelf te blijven.
Indien tegen het voorstel van den heer Oostveen geen
ernstiger bezwaren worden ingebracht dan door den Voor
zitter zijn aangevoerd, zal spreker er zijn stem aan geven.
De Voorzitter heeft van min óf meer bevoegde zijde ver
nomen, dat men in de hoofdbesturen van de vakorganisaties
de meening deelt, dat het min of meer is het geven van een
brevet van onbekwaamheid aan de arbeiders, wanneer men
zegt: gij kunt die onderhandelingen niet voeren. Het is ook
uit opvoedkundig oogpunt verkeerd, dat de arbeiders a
priori niet in staat geacht worden, hun belangen te bespreken
met hun zeer welgezinde werkgevers. Het gaat er echter in
het geheel niet om, of de organisaties erkend worden of niet.
Volledig wordt erkend, dat die arbeiders in hun bonden ge
organiseerd kunnen zijn, maar daaruit vloeit niet onmiddellijk
voort dat men de zaken direct met de organisatie gaat be
spreken, wanneer de werklieden weigeren ze te bespreken
Het bestuur heeft direct gezegd: laat de arbeiders maar bij
ons komen, en wanneer dit niet goed gaat, laat dan de organi
satie komen.
Zoowel de secretaris van het bestuur van de Stichting
als spreker als voorzitter heeft de statuten van deze organisatie
opgevraagd, omdat het hun al vreemd voorkwam dat deze
werklieden, die in dienst van een particuliere stichting zijn,
lid waren van den Bond van Personeel in Overheidsdienst.
Daarom heeft het bestuur zich afgevraagd: behooren deze
werklieden wel in dezen Bond thuisnaar de meening van het
bestuur behoorden zij eerder thuis in een bond van landar
beiders. De statuten van den Bond van Personeel in Overheids
dienst zijn echter zoo elastisch, dat nagenoeg ieder als lid
kan worden toegelaten. Geheel is ook uit het oog verloren,
dat dit personeel bestaat uit vier man. Bij ondernemingen
met een groot personeel is het begrijpelijk, dat de organisaties
zich rechtstreeks met den werkgever in verbinding stellen,
maar hier, bij een personeel van vier man, van wie drie ge
organiseerd, staat de zaak geheel anders. Spreker vindt zeer
onaangenaam de opmerking van den heer Oostveen, dat het
gevaarlijk is om met het bestuur te spreken; als voorzitter
van het bestuur is spreker overtuigd, dat het bestuur bereid is
aan alle rechtmatige verlangens en wenschen van de werk
lieden te voldoen, en mocht dit niet gelukken, dan kan volgen
het overleg met de organisatie, maar spreker kan niet aan
vaarden dat er eenige angst bij de werklieden behoort te
bestaan om de zaken in eerste instantie met het bestuur te
bespreken. Spreker heeft de organisatie dan ook niet geschre-
van, dat hij weigerde haar bestuurders te ontvangen, maar
hij heeft zeer duidelijk medegedeeld dat hij bereid was, met
de organisatie te spreken, mits eerst de werklieden zich tot
het bestuur wendden.
Ru staat volgens den heer Schüller de werktijd van deze
arbeiders in het geheel niet vast. De werktijden staan voor
iedere maand van den zomer volkomen vast, n.l. van 6 uur
voormiddag tot 8.30 uur namiddag.
De heer Schüller zegt, dat ze nog niet vastgesteld waren,
toen de Bond van Overheidspersoneel wilde onderhandelen.
De Voorzitter betwijfelt dit zeer; de werktijden waren reeds
lang vastgesteld.
Wijziging van het voorstel-Oostveen zou niet de minste
verandering in de zaak brengen. Indertijd is dit subsidie
door den Raad vastgesteld; ter uitvoering van dat raads
besluit brengt het College op de begrooting het bedrag, in
dat raadsbesluit genoemd. Dat besluit bevat voorwaarden;
volgens den heer Oostveen moeten die voorwaarden gewijzigd
worden, maar dan moet hij voorstellen het raadsbesluit
tot het geven van een subsidie aan de stichting ,,de Leidsche
Hout" te wijzigen. Spreker zou den Raad moeten ontraden,
een dergelijk voorstel zoo maar aan te nemen; daarover moet
Gemeentebegrooting Uitgaven.
(Voorzitter e.a.)
het bestuur van de Stichting toch gehoord worden, om te
weten of die voorwaarde aanvaard wordt. Ook daarom is het
voorstel-Oostveen niet aanvaardbaar. Ook is het voorstel-
Oostveen niet juist omdat niet voorgesteld wordt de subsidie
voorwaarden te veranderen; het zou op zich zelf ook niet
juist zijn, deze eigenmachtig te veranderen; daarover moet
toch de Stichting worden gehoord; bovendien moet men een
behoorüjk praeadvies hebben. Daarom is het gewenscht dat
het personeel zich wendt tot de Stichting; wanneer het bestuur
daarvan niet met het personeel tot overeenstemming kan
komen, zullen de organisaties zich er mee bemoeien, waartoe
het bestuur volmaakt bereid is.
De heer Schüller zegt, dat men op het oogenblik de quaestie
van de arbeidsvoorwaarden buiten bespreking kan latenhet
gaat hier over de erkenning van de organisatie.
De Voorzitter zegt, dat de heer Schüller de zaak niet juist
stelt; de organisatie is erkend.
De heer Schüller zegt, dat de werkgever hier uitmaakt, bij
welke organisatie deze arbeiders zich zullen aansluiten. De
Nederlandsche Bond van Overheidspersoneel telt onder haar
leden in Leiden personen, werkzaam bij de Gemeentelijke
Woningstichting of bij verschillende andere gesubsidieerde
instellingen, die dus geen overheidspersoneel in den eigen
lijken zin van het woord zijn. Deze Bond telt zelfs leden in
het vrije bedrijf. Daartegen wordt nooit bezwaar gemaakt;
dat bezwaar moet hier ook niet gelden.
De vraag is, of men moet voldoen aan den wensch, vervat
in het voorstel van den heer Oostveen. De strijd gaat over de
erkenning van de organisatie.
Stel, dat morgen de arbeiders zich tot het bestuur der
Stichting wenden met voorstellen tot verbetering van het een
of ander en met dit bestuur niet tot overeenstemming komen,
waarom zij zich wenden tot hun organisatie, zal het bestuur
dan overmorgen den Bond van Overheidspersoneel erkennen?
Volgens het schrijven van den secretaris zal het dit niet doen,
terwijl toch het bestuur niets te maken heeft met de vraag,
van welke organisatie de werklieden lid zijn. De heer Oostveen
vraagt dan ook niet de erkenning van den Bond van Over
heidspersoneel, maar wel van de organisatie in het algemeen.
De heer Groeneveld meent ook, dat het denkbeeld, dat het
personeel van ,,de Leidsche Hout" zich eerst persoonüjk tot
het bestuur dier Stichting moet wenden, opgeborgen dient
te worden in het Oud-Archief. Er is niets tegen, dat men
kleine, dagelijksche zaken direct met den werkgever afdoet,
maar bij de regeling van de arbeidsvoorwaarden is het niet
de taak van elk üd van het personeel zich tot den werkgever
te wenden, doch behoort dit te worden overgelaten aan de
betrokken organisaties. Daarvoor zijn de werklieden lid
en betalen zij hun contributie; het bestuur van hun organi
satie heeft de taak en den plicht de zaak voor hen te regelen.
Eer organisatie heeft niet ten doel de arbeidsvoorwaarden in
een of andere kleine onderneming te regelen, maar streeft
naar een regeling voor het bedrijf in het algemeen en kan
natuurlijk niet toestaan, dat allerlei leden van het personeel
zich individueel met hun eigen werkgever in verbinding
stellen en met hem een regeling maken, die misschien vol
komen in strijd is met de algemeene richtlijnen, welke de
organisatie zich voorstellen voor een bedrijf te trekken.
Het is hopeloos fout, als het personeel buiten de organisaties
om direct met den werkgever de arbeidsvoorwaarden gaat
regelen.
De heer van Eek zou het betreuren, indien een zaak, waar
voor blijkbaar vele raadsleden gevoelen, strandde op formeele
bezwaren. Spreker meent, dat de verleening van subsidie aan
de stichting ,,de Leidsche Hout" een eenzijdige beslissing
van den Raad is geweest en de Raad het recht heeft de
subsidie elk jaar opnieuw te bepalen. Volgens den Voorzitter
is dit onjuist en is het subsidie verleend onder voorwaarden,
die de Stichting heeft aanvaard en men niet plotseling kan
veranderen.
Men zou een oplossing van de moeilijkheid kunnen vinden,
indien de Raad geen besluit nam, maar bij motie den wensch
uitsprak, dat bij het bepalen van het subsidie aan het bestuur
de eisch wordt gesteld, met de organisatie in overleg te treden
omtrent de arbeidsvoorwaarden. In die richting kan het
bestuur dan een oplossing zoeken. Dan wordt het bestuur
niet overvallen en kan het toch gevolg geven aan den wensch
van den Raad. Wanneer de heer Oostveen zijn voorstel in
dezen zin wijzigt, dat het de wenschelijkheid daarvan uit
spreekt, dan mag men dus aannemen dat het College in
overleg zal treden met de stichting „De Leidsche Hout" om