VEIJDAG 24 FEBEUAKI 1939.
143
Gemeentebcgrooting Uitgaven.
(Voorzitter e.a.)
Spreker ziet in deze zaak min of meer een dwingelandij
van de zijde der organisaties, die haar zin willen doorzetten,
en weet, dat het voor het personeel volkomen mogelijk is,
zich tot het bestuur te wenden.
Ten aanzien van de dienstvoorwaarden deelt spreker mede,
dat de werktijden in den loop van de seizoenen aanmerkelijk
verschillen. Gemiddeld bedraagt de arbeidstijd 53.3 uur per
week, in dit vak zeker niet een ongewoon hoog aantal, dat
naar spreker door deskundigen is verzekerd eerder lager dan
hooger is dan de gebruikelijke gemiddelde arbeidstijd. Het
loon bedraagt 23.50 per week; ter gelegenheid van Kerstmis
wordt een kleine toelage gegeven, naar schatting, van 2.50.
De Eaad is nu volkomen op de hoogte van deze arbeids
voorwaarden; daaraan is niets geheimzinnigs. Naniens de
meerderheid van het College ontraadt spreker aanneming
van het voorstel-Oostveen.
De heer Oostveen dankt den Voorzitter voor het uitgebreid
antwoord, dat spreker echter niet bevredigd heeft.
Volgens den Voorzitter heeft het personeel van de stichting
,,De Leidsche Hout" nooit zelf getracht overleg te plegen
over de arbeids- en dienstvoorwaarden en over verbetering
daarvan. In de kringen der organisaties denkt men over de
wijze van overlegplegen daarover anders; het is regel dat
zoodra de vakorganisaties, van welke richting ook, een
behoorlijke beteekenis hebben gekregen, het personeel van
eenige instelling of fabriek zich tot zijn organisaties wendt
wanneer het gaat om overleg over of verbetering van de
arbeidsvoorwaarden. Dat het personeel van de stichting „De
Leidsche Hout" precies zoo deed als het personeel van welke
fabriek of instelling ook, is niet meer dan logisch. Wanneer
de besturen van de organisaties weten, dat een bepaalde
werkgever zeer gemoedelijk is, dan hebben zij er niet veel
bezwaar tegen, dat het personeel zelf met hem gaat spreken
en overleg plegen, maar wanneer het personeel van de stich
ting „de Leidsche Hout" zelf om verbetering van zijn positie
bij het bestuur der stichting ging "vragen, dan zou dit niet
zoo heel gemakkelijk zijn en zelfs niet van gevaar ontbloot.
De eene werkgever vindt het prettig, dat zijn personeel
rechtstreeks naar hem zelf toekomt, een ander werkgever
wijst hen dan direct terug naar de organisaties, omdat anders
elk lid van het personeel voor zijn persoonlijke belangen
komt pleiten. Dat het personeel van de stichting „De Leidsche
Hout" zich tot het bestuur van zijn organisatie gewend heeft,
wordt in vakvereenigingskringen beschouwd als het uit
vloeisel van een bestaande regeling; het is nu eenmaal niet
anders, de organisaties weten en willen ook niet anders dan
dat het personeel de organisaties ziet als de instantie, die
zijn belangen behartigt. Nu zegt de Voorzitter, dat dit
subsidie in 1931 is vastgesteld, dat deze post niet anders is
dan een uitvoering van het besluit van 1931, waarbij dit
subsidie is vastgesteld en dat bij dat Eaadsbesluit van 1931
die voorwaarden niet zijn gesteld. In de eerste plaats is spreker
daarvoor niet verantwoordeüjk, maar in de tweede plaats:
geen Eaadsbesluit is niet voor verbetering vatbaar.
Het is een verbetering, indien in de voorwaarden, waar
onder het subsidie wordt verleend, de bepaling wordt op
genomen, dat overleg met de betrokken organisaties kan
plaats hebben.
Wanneer men sprekers voorstel leest, zooals de Voorzitter
het doet, is het mogelijk, dat men aan het woord „betrekken"
een verkeerden uitleg geeft en daarom wijzigt spreker zijn
voorstel aldus, dat in plaats van „de arbeidersorganisaties
zal betrekken bij de bepaling en de naleving" wordt gelezen
„met de arbeidersorganisaties in overleg zal treden over het
bepalen en het naleven". Men krijgt dan de phase, waarin
iedere organisatie begint, wanneer zij contact zoekt met den
werkgever bij de eventueele verbetering van arbeidsvoor
waarden.
Spreker handhaaft zijn voorstel, omdat hij er van overtuigd
is, dat het personeel van „de Leidsche Hout" er niet zoo
gemakkelijk toe zal komen en er ook niet zoo gemakkelijk
toe moet komen bij het bestuur zijn eigen belangen te gaan
behartigen.
Een werktijd van gemiddeld 53.3 uur per week is niet
normaal, maar 5.3 uur te lang, want dit personeel kan men
gelijkstellen met het gemeentepersoneel, dat werkzaam is bij
de plantsoenen en een werktijd van gemiddeld 48 uur per
week heeft.
De Voorzitter deelt mede, dat de heer Oostveen zijn voorstel
No. 8 aldus heeft gewijzigd, dat het thans luidt:
„Ondergetekende stelt voor, om bij het bepalen van een
subsidie ten behoeve van de Stichting „De Leidse Hout" de
voorwaarde te stellen dat genoemde Stichting met de arbei
dersorganisaties overleg zal plegen over het bepalen en het
Gemeentcbegrooting Uitgaven.
(Voorzitter e.a.)
naleven van de arbeidsvoorwaarden voor het personeel van die
Stichting."
De heer Schüller komt tot de kern van de zaak, wanneer
hij zegt, dat bij de verleening van het subsidie aan de stich
ting „de Leidsche Hout" sprake is van een eenzijdige toe
zegging en niet gesproken kan worden van een overeenkomst,
welke de gemeente met de Stichting zou hebben gesloten.
De Eaad zal ieder jaar hebben te bepalen of, en zoo ja tot
welk bedrag, aan de Stichting subsidie zal worden verleend.
De Voorzitter heeft zich er op beroepen, dat de stichting
„de Leidsche Hout" als particuliere stichting niet valt
onder het gemeentebeheer. In de voorwaarden, waaronder
aan den Leidschen Belastingophaaldienst subsidie wordt
verleend, staat echter wel opgenomen, wat het bestuur van
dezen dienst, samengesteld door drie vakorganisaties, ten
aanzien van het personeel wel en niet mag doen. Het bestuur
moet jaarlijks de begrooting voorleggen aan het College.
Deze begrooting wordt zeer critisch bekeken door het ge
meentebestuur, dat nu en dan zijn wenschen aan het bestuur
van den dienst kenbaar maakt. Dit bestuur handelt dan
daarnaar. Dit is ook geen gemeentehjke, maar een particuliere
instellingten aanzien van deze instelling heeft het gemeente
bestuur bij het vaststellen van het subsidie deze voorwaarde
dus wel gesteld. Even goed kan men deze voorwaarden,
belichaamd in het voorstel-Oostveen, dus stellen aan het
bestuur van de stichting „de Leidsche Hout". Volgens den
Voorzitter hebben de arbeiders zich nog nooit tot het bestuur
van de Stichting gewendzij hebben echter herhaaldelijk aan
den opzichter hun wenschen kenbaar gemaakt. Volgens den
Voorzitter is er ook geen sprake van, dat het bestuur de
organisaties niet wil erkennen. De loop van deze zaak is
echter als volgt geweest. Het bestuur van de organisatie,
waarvan deze arbeiders lid zijn, heeft een brief gezonden
aan het bestuur van de Stichting, welk schrijven echter in
het bestuur nooit een punt van bespreking heeft uitgemaakt.
De organisatie ontving alleen een afwijzend antwoord; ze
heeft daarna de statuten opgezonden om aan te toonen dat
deze arbeiders zeker het recht hadden als lid toe te treden;
daarop werd door den secretaris geantwoord, dat naar zijn
meening die arbeiders niet in deze organisatie thuis behoorden
en dat hij geen onderhoud toestond. Het organisatiebestuur
heeft zich toen gewend tot den Voorzitter van de stichting
„de Leidsche Hout"; deze heeft ook de statuten opgevraagd
en heeft zich aangesloten bij de meening van den Secretaris.
De organisatie heeft dus geen contact kunnen krijgen, met
den Secretaris, noch met den Voorzitter, noch met het
bestuur der Stichting, naar aanleiding van haar verzoek om
de belangen van haar leden te bespreken. Dit standpunt, om
de organisaties niet te erkennen, is een zeer oud-liberaal
standpunt. Elke werkgever is zoo langzamerhand wel tot het
besef gekomen, dat hij de organisatie heeft te erkennen. Nu
begrijpt spreker zeer goed dat een arbeider, ook al is hij lid
van een organisatie, voor zeer onbelangrijke zaken zich
persoonlijk tot zijn onmiddellijken chef wendt, maar over
arbeids- en dienstvoorwaarden zal geen arbeider, die lid is
van een organisatie, met zijn werkgever spreken; daarvoor
neemt hij zijn organisatiebestuur in den armde regeling van
de arbeids- en dienstvoorwaarden behoort tot de taak van
de organisatie. Nu is de werktijd van deze arbeiders, die men
niet zooals de Voorzitter doet met landarbeiders mag gelijk
stellen, belangrijk langer dan 48 uur per week.
Het personeel van de Stichting heeft geen precies afge-
bakenden werktijd, maar moet in den winter werken van
licht tot donker en meermalen is het voorgekomen, dat het,
op het punt zijnde het gereedschap op te bergen, van den
opzichter te hooren kreeg, dat het een half uur of langer had
kunnen doorwerken. Hoe moeten de arbeiders uitmaken,
wanneer hun dagtaak ten einde is?
Sinds men des Zondags concerten geeft in den Leidschen
Hout, moet het personeel ook op Zondag dienst doen. Op
zich zelf bestaat daartegen geen bezwaar, omdat er uit den
aard der zaak toezicht moet worden gehouden. Wel is het
een bezwaar, dat het personeel daarvoor geen vergoeding in
den vorm van geld of vrijen tijd ontvangt. Letterlijk heeft
men gezegd, dat het dit voor de gemeenschap moet over
hebben.
Het gemeentebestuur heeft wel degelijk het recht om bij
de toekenning van een subsidie, evenals ten aanzien van den
Leidschen Belastingophaaldienst, voorwaarden te stellen,
waaraan het bestuur zich heeft te houden. Personen in lossen
dienst durven uit den aard der zaak niet zoo gemakkelijk
met hun werkgever gaan spreken over hun dienstvoorwaarden,
al hebben zij ook naar hun meening reden tot klagen, want
zij zullen altijd vreezen daardoor de kans te loopen te
worden ontslagen. Het overleg van den werkgever met ver-