142 VRIJDAG 24 FEBRUARI 1939. Gemeentebegrooting Uitgaven. (Wilbrink e.a.) wegdek daardoor stroever wordt. Men moet daarin niet te ver gaan, omdat men daarbij anderen binder veroorzaakt, die onaangenamer is dan die een ietwat glad wegdek oplevert. De opmerkingen, door den heer Schüller gemaakt over de straatnaamborden, zal spreker te bevoegder plaatse ter sprake brengen. De straatnaamborden worden in den regel aan de rechter zijde van de straat aangebracht en zijn niet gemakkelijk des avonds te lezen, indien de lantaarn aan de andere zijde van de straat is geplaatst. Men zou het bezwaar bij nieuwe straten kunnen ondervangen door in de omgeving van de plaats, waar het naambord zal worden aangebracht, een lantaarn te zetten. Ten aanzien van de verbetering van de bestrating der Reitzstraat hoopt spreker te kunnen handelen overeenkom stig de toezeggingen, die daaromtrent bij de algemeene be schouwingen zijn gedaan. Den heer Wilmer dankt den Wethouder voor diens antwoord inzake de verbreeding van de Rijn- en Schiekade. Opper vlakkig gezien kunnen voor het standpunt van den Wet houder inzake bijdragen van omwonenden voor een even- tueele verbreeding argumenten worden aangevoerd. Spreker geeft den Wethouder ernstig in overweging na te gaan, of in den toestand van het wegdek van de Rijn- en Schiekade niet zonder verbreeding eenige verbetering kan worden aangebracht, waarop de aanwonenden aanspraak maken, daar zij bijdragen in de belasting, uit de opbrengst waarvan het onderhoud ook van dezen weg moet worden betaald. Het is een vreemde figuur, dat men straatbelasting betaalt en aan het wegdek van de straat, waaraan men woont, in het geheel niets wordt gedaan, terwijl zij geheel volgebouwd is. Yolgnr. 361 wordt zonder hoofdelijke stemming aan genomen. De volgnrs. 362 en 363 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 364, luidende: Onderhoud van parken en plantsoenenf 45.525. De heer Valentgoed verheugt zich zeer over de toezegging van het College in de Memorie van Antwoord, dat de volière in het Plantsoen vervangen zal worden door een nieuwe volière, die in de Centrale Werkplaats voor jeugdige werk- loozen reeds in aanmaak is! Spreker geeft echter in overwe ging, de vogels, die jaar in jaar uit de oude volière hebben bevolkt, in de nieuwe volière door een andere diersoort te vervangen, b.v. aapjes of eekhoorntjes, die altijd nogal een attractie vormen voor de kinderen van 8 tot 80 jaar. De heer Wilbrink zegt, dat door het College zoo eenigszins mogelijk aan den vriendelijken wensch van bijna het oudste kind in den Raad voldaan zal worden. Yolgnr. 364 wordt zonder hoofdelijke stemming aan genomen- Beraadslaging over volgnr. 365, luidende: Bijdrage aan hetFonds voor aanlegonderhoud en beheer van Wandelparken^ in de kosten van onderhoud van „De Leidsche Hout4.000 waarbij tevens aan de orde komt het voorstel van den heer Oostveen, (No. 8) luidende: „Ondergetekende stelt voor, om bij het bepalen van een subsidie ten behoeve van de Stichting „De Leidse Hout" de voorwaarde te stellen dat genoemde Stichting de arbeiders organisaties zal betrekken bij de bepaling en de naleving van de arbeidsvoorwaarden voor het personeel van die Stichting." De heer Oostvccn zegt, dat men bij dit volgnr., bij de bepaling van het subsidie voor den Leidschen Hout, de ge legenheid krijgt de voorwaarde te stellen, dat het bestuur van den Leidschen Hout de organisatie van het personeel in dienst van de stichting als zoodanig erkent en dat zoo noodig overleg wordt gepleegd over de vaststelling en de naleving der arbeidsvoorwaarden. De arbeidstijden bij den Leidschen Hout zijn zeer lang; het personeel heeft absoluut geen rechtspositie. Nu kan de Raad bij het verleenen van het subsidie de door spreker in zijn voorstel No. 8 voorgestelde voorwaarden stellen. Herhaaldelijk heeft de organisatie ge tracht, overleg te verkrijgen; ze heeft zelfs nog niet contact met het bestuur kunnen krijgen en dat acht spreker toch Gemeentebegrooting Uitgaven. (Oostveen e.a.) wel absurd. Wanneer nu bij dit subsidie deze voorwaarde gesteld wordt, kan de organisatie met het bestuur van den Leidschen Hout de quaestie van de bepaling en de naleving van de arbeidsvoorwaarden tot een juiste oplossing brengen. Daarom beveelt spreker zijn voorstel bij den Raad aan. De Voorzitter zegt, dat deze zaak eigenlijk raakt de Stich ting, die geenszins een gemeentelijke instelling is. Indertijd is voorwaarde tot deze stichting geweest, welke voorwaarde door den Raad ook uitdrukkelijk aanvaard is, dat de Leidsche Hout niet zou staan onder gemeentelijk beheer, maar een particuliere stichting zou blijvenweliswaar heeft, welbewust, het gemeentebestuur zeer belangrijke zeggenschap in die Stichting, omdat het College vertegenwoordigd is in het bestuur daarvan, maar dit neemt niet weg, dat het is een stichting. Nu wil de heer Oostveen dit als voorwaarde aan het subsidie verbinden. Dat zou mogelijk zijn, maar dit subsidie is reeds lang door den Raad bepaald; bij dezen post wordt dus niet het subsidie bepaald, maar wordt een voudig uitvoering gegeven aan een Raadsbesluit van eenige jaren geleden, dat strekte tot het geven van een bepaald subsidie aan den Leidschen Hout. Een voorstel tot wijziging van de voorwaarden van dit subsidie zou geheel anders be handeld moeten worden; dat zou apart in den Raad moeten worden gebracht en daaromtrent zou overleg moeten worden gevoerd met het bestuur van de Stichting. De meerderheid van het College van Burgemeester en Wethouders, onder wie spreker, acht het voorstel-Oostveen echter onjuist. Er zitten eenige onjuistheden in, n.l. de volgende. De heer Oostveen wenscht, dat wanneer bij de verleening van het subsidie nieuwe voorwaarden worden gesteld, men ook zal bepalen, dat de arbeidersorganisaties zullen worden betrokken bij de vaststelling en het toezicht op de naleving van de arbeidsvoorwaarden van het personeel. Beteekent het zeer moeilijk uit te leggen woord „betrokken" dat het bestuur van de Stichting en de organisaties te zamen de loonen zullen vaststellen, of wel dat daaromtrent met de organisaties overleg zal worden gepleegd? Bij de vaststelling van de arbeids- en dienstvoorwaarden van het gemeentepersoneel geeft de Commissie voor het Geor ganiseerd Overleg haar advies, waarna het gemeentebestuur en de Raad een beslissing nemen. Op de naleving van de desbetreffende bepalingen hebben de organisaties geen toe zicht. Nog veel meer bezwaar dan hiertegen zou bestaan, bestaat er tegen een eventueel toezicht van de organisaties op de naleving van overeenkomstige bepalingen van de Stichting. Er bestaat op dit punt niets geheimzinnigs en daarom kan spreker er voor de Stichting het een en ander over mededeelen. Het personeel van de stichting „de Leidsche Hout" heeft het bestuur nooit gevraagd een bespreking, schriftelijk of mondeling, van de arbeids- en dienstvoorwaarden. Alleen is ingekomen een verzoek van een organisatie om daarover met het bestuur te mogen spreken, waarop het bestuur heeft geantwoord nadat eerst verschil van meening heeft be staan over de vraag, of deze organisatie zich er wel mede mag bemoeien dat het er prijs op stelt, eerst zelf met zijn eigen werklieden te overleggen, indien in zake de arbeids- en dienstvoorwaarden bezwaren bestaan bij het personeel, dat zich dan kan wenden tot het bestuur, hetwelk in het geheel niet moeilijk te vinden is. De organisatie heeft daartegen bezwaar gemaakt en daardoor wordt deze zaak min of meer herleid tot de principieele vraag: moet men aanvaarden, dat het personeel zelf zich niet in de eerste plaats tot zijn werkgever wendt en dat de organisatie zich wel, met voorbij gaan van het personeel, tot dezen werkgever wendt? Deze volmaakt onjuiste verhouding kan spreker onmogelijk goed keuren. Men moet het op prijs stellen, dat er tusschen den werkgever en den werknemer een behoorlijke en goede ver standhouding bestaat en wanneer de verstandhouding van dien aard is, dat het personeel zich niet eens zelf tot zijn werkgever kan wenden, is het zeker niet gewenscht, de organisaties daarbij te betrekken, maar zou het eerder op den weg van de organisaties liggen om tot het personeel te zeggen, dat dit eerst zelf moet zien, wat het gedaan kan krijgen en zich, indien het zijn doel niet kan bereiken, ten slotte tot de organisaties kan wenden. Er is geen schijn of schaduw van, dat het bestuur der Stichting de organisaties als zoodanig niet zou willen er kennen. Het bestuur heeft ook niet het minste bezwaar om met de organisaties over verschillende zaken overleg te plegen, maar heeft er wel bezwaar tegen, dat het personeel zich niet eerst zelf tot zijn werkgever wendt om over de arbeids- en dienstvoorwaarden te zeggen, wat het te zeggen heeft.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 18