VRIJDAG 24 FEBRUARI 1939. 139 Gemeentebegrooting Uitgaven. (Voorzitter e.a.) Voortzetting van de geschorste openbare vergadering van 20 Februari 1039, op Vrijdag 24 Februari 1939, des avonds te 0 uur. Thans is afwezig de heer Splinter. De Voorzitter stelt alsnn aan de orde de verschillende uitgaafposten van den gewonen dienst van de begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor den dienst 1939, zooals deze nader gewijzigd is ingevolge de Memorie van Antwoord. De volgnrs. 227 tot en met 250 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 251, luidende: „Verteringen ten behoeve van de bureaux van stemopneming f 2.400. De heer van der Laan meent, dat op dezen post zeer veel kan worden bezuinigd door b.v. de versnaperingen zooveel mogelijk te beperken en geen sigaren, port of sherry meer te verstrekken. De Voorzitter zegt, dat het College een beslissing zal nemen na den wenk van den heer van der Laan te hebben overwogen. De post is betrekkelijk hoog geraamd, omdat dit jaar twee verkiezingen zullen plaats hebben. Het College heeft her haaldelijk getracht op dezen post te bezuinigen, maar het is gebleken uitermate moeilijk te zijn. Ieder stembureau brengt kosten met zich en met 44 stembureaux komt men onvermijdelijk tot een belangrijk bedrag. Volgnr. 251 wordt zonder hoofdelijke stemming aan genomen. Volgnr. 252 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 253, luidende: „Bezoldiging der ambtenaren van den burgerlijken standMemorieV De heer Beekenkamp is het niet eens met het eerste ge deelte van het antwoord, dat het College heeft gegeven op de vraag, welke in het sectie-verslag is opgenomen. Er bestaat wel degelijk verband en er moet ook verband gelegd worden tusschen het aantal ambtenaren van den Burgerlijken Stand en de circulaire van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 12 Juli 1938. Deze circulaire heeft in de vakpers een onderwerp van bespreking uitgemaakt, waarbij de vraag werd gesteld, of zij aan het juiste adres was gericht en of de Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Justitie niet te veel uit het oog hadden verloren, dat het toezicht op de uitvoering van de wettelijke voorschriften van den Burgerlijken Stand behoort tot de competentie van den Officier van Justitie. Volgens de interpretatie van den Minister van Binnen landsche Zaken zou niemand anders dan een ambtenaar van den Burgerlijken Stand de akten mogen voorlezen, waarom het aantal ambtenaren zou moeten worden uit gebreid. De Ministers hebben echter aanleiding gevonden om op dit standpunt terug te komen en hebben bij nadere circulaire medegedeeld, dat de akten van den Burgerlijken Stand ook door ambtenaren, die niet zijn ambtenaren van den Burgerlijken Stand, mogen worden voorgelezen. Het verheugt spreker, dat ook het College van oordeel is, dat het geen toezicht heeft te houden op de ambtenaren van den Burgerlijken Stand, het College zich niet door den Minister van Binnenlandsche Zaken op een dwaalspoor heeft laten brengen en de vacatures van ambtenaren van den Burgerlijken Stand inmiddels zoo tijdig zijn vervuld, dat er voor spreker geen aanleiding is, op dit punt dieper in te gaan. Volgnr. 253 wordt zonder hoofdelijke stemming aan genomen. Volgnr. 254 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 255, luidende: Bevolkings registers en huisnummering4.739. De heer Groeneveld zegt, dat het vooral voor automobilisten, die een bepaald huis zoeken, van belang is, dat bij huizen met voortuinen de huisnummers zijn aangebracht op de hekken, dienende tot afsluiting van deze tuinen. Gemeentebegrooting Uitgaven. (Voorzitter e.a.) De Voorzitter antwoordt, dat het College met de opmerking van den heer Groeneveld rekening zal houden. Volgnr. 255 wordt zonder hoofdelijke stemming aan genomen. De volgnrs. 256 tot en met 291 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 292, luidende: „Reisgeld voor passanten en overige uitgaven der politie f 2.600. De heer Oostveen stelt zich voor, dat het met een weinig goeden wil mogelijk zal zijn bij de onderbrenging en de ligging van passanten gebruik te maken van lederen zakken of kussens. Zelfs los stroo zou meer dan voldoende en althans veel beter dan het thans in gebruik zijnde latwerk geacht moeten worden. De passanten moeten 's morgens de sporen van het latwerk diep in hun lichaam terugvinden, want de latten zijn op een afstand van eenige centimeters van elkaar aangebracht. De atmosfeer en de temperatuur in het politie bureau zijn zeer behoorlijk, maar de ligging van de passanten is onvoldoende, waarom spreker het College verzoekt hierin verandering te brengen. De heer Lombert heeft in de sectie aangedrongen op sub sidie voor de Burgerwacht. Met het oog op den financieelen toestand van de gemeente komt spreker op het oogenblik daarop niet terug, maar hij beveelt het College dit denkbeeld wel aan. De Voorzitter zegt, dat de quaestie van het subsidie voor de Burgerwacht bij dit volgnummer niet aan de orde is, daar dit niet in het sectie-verslag is opgenomen. Naar aanleiding van de passage in het Voorloopig Verslag inzake de ligging der passanten heeft spreker deze zaak nog eens besproken met den Commissaris van Politie, die spreker mededeelde dat deze methode van ligging der passanten gevolgd is nadat men allerlei andere methoden onderzocht had; deze methode is echter de eenig mogelijke gebleken, in verband met het gevaar voor besmetting; men moet een systeem hebben, waarbij eiken dag volledige ontsmetting moet kunnen plaats hebben. Spreker zal onderzoeken of in de 10 jaren, verloopen sinds den bouw van het politiebureau, nieuwe methoden gevonden zijn, maar hij acht de door den heer Oostveen aanbevolen leeren zakken met het oog op het besmettingsgevaar niet aanbevelenswaardig. Spreker zal de zaak echter onderzoeken. Volgnr. 292 wordt zonder hoofdelijke stemming aan genomen. De volgnrs. 293 tot en met 297 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 298, luidende: „Onderhoud van brandweerkazernen, brandspuithuizen en ambts woningen f 2.875. De heer Tobé vraagt, welke van beide hij nu gelooven moet: de toelichting op dezen post in de begrooting, waar staat: „Gewoon onderhoud, w.o. glazen wasschen, schoor steenvegen, enz. (C.E.M.S.T.O.)", of de Memorie van Ant woord, waarin staat, dat het glazen wasschen niet door de C.E.M.S.T.O. geschiedt. De Voorzitter zegt, dat de heer Tobé natuurlijk de Memorie van Antwoord moet gelooven. De heer Tobé vindt dit toch eenigszins gewaagd. De heer Wilbrink zegt, dat de heer Tobé hier twee zaken verwart, het onderhoud van brandweerkazernen, brandspuit huisjes en ambtswoningen, en het gewoon onderhoud w.o. glazen wasschen en schoorsteenen vegen, dat door de C.E.M.S.T.O. geschiedt. Het onderhoud, behangen en witten b.v., van de ambtswoningen wordt inderdaad door de gemeente verricht; het glazen wasschen voor de ambts woningen geschiedt niet door de C.E.M.S.T.O., wel echter het glazen wasschen voor de brandweerkazernes. De heer Tobé zegt, dat deze post dus niet juist is ge redigeerd. Volgnr. 298 wordt zonder hoofdelijke stemming aan genomen. i

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 15