134 VRIJDAG 24 FEBRUARI 1939. Gcmeentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Hessing e.a.) Spreker kan begrijpen, dat de heer Knibbe er thans be hoefte aan heeft gehad, nogmaals zijn afkeer te kennen te geven van het feit, dat in Leiden vier jaar sociaal-democra tische Wethouders medegeregeerd hebben en de gemeente niet bankroet is gegaan. Immers, in het Leidsch Dagblad van 31 Augustus 1935 schrijft de heer Knibbe een ingezonden stuk, waarin hij zegt, dat de belangen van Leiden niet mogen worden geschaad ter logische voleinding van een politiek steekspel, dat met de belangen van de stad niet mag worden geëxperi menteerd, in de hoop dat de burgerij alsdan zal inzien dat de S.D.A.P. niet in staat is te regeeren. Spreker vraagt den heer Knibbe: is, nu de sociaal-democratische Wethouders vier jaren aan het bewind zijn geweest, deze suggestie nu door de feiten bewezen? In dat ingezonden stuk drong de heer Knibbe er tenslotte op aan, dat vanuit de burgerij zelf veel krachtiger dan voorheen op handhaving van het gezag en op een gezonde gemeentelijke politiek zal worden aange drongen, en dat veel meer dan vroeger scherp zal worden toegezien op die raadsleden, die zich in bepaalde gevallen bij de destructieve politiek der sociaal-democraten aansluiten. Spreker kan zich voorstellen dat de heer Knibbe op het oogenblik teleurgesteld is over het feit, dat het mede regeeren door de sociaal-democraten niet tot de door hem in 1935 ge signaleerde gevolgen heeft geleid. Volgens den heer Knibbe zou de kerk in Duitschland het sterkst weerstand tegen het fascisme hebben geboden. Het waren echter de Luthersche predikanten, die niet alleen het eerst het hoofd in den schoot hebben gelegd, maar ook open lijk het nationaal-socialisme hebben aangehangen. De heer Knibbe heeft hier woorden uit den Bijbel aange haald, maar alleen reeds het feit, dat Christus altijd stond aan de zijde van de economisch zwakken en afhankelijken, dat Hij voor hun recht met zijn vlammend woord opkwam, en dat Hij hen tegen elke uitbuiting verdedigde, moet voor hen, die hier met vrijmoedigheid en zelfverzekerdheid ver wijzen naar den Bijbel, die voor hen een zeer bijzondere be- teekenis heeft, genoeg zijn om met de socialisten eensgezind samen te trekken. Steekt de hand in eigen boezem en bedenk daarbij, maar beleef vooral het woord uit den Bijbel: wat gij aan de minsten der Mijnen hebt gedaan, hebt gij aan Mij gedaan. Bedenkt dat, indien gij hier maatregelen voorstelt die tot strekking hebben aan de armsten te ontnemen, wat zij niet kunnen missen. De heer Knibbe is, zeer terecht, door den Voorzitter in den aanvang van zijn rede tot de orde geroepen. Een zeer inge wikkeld samenstel, een combinatie van fouten heeft spreker er toe verleid, den Wethouder van Sociale Zaken de schuld te geven van een noodlottige wijziging der data. Spreker erkent gaarne dat hem gebleken is, dat de Wethouder van Sociale Zaken aan de gemaakte fouten totaal onschuldig is, zoodat spreker elke beschuldiging die hij tot den Wethouder gericht heeft, terugtrekt. De heer Lombert vraagt of het, in verband met de bereid verklaring van het College om het voorstel van den heer Schüller in zake de woningbouwvereeniging ,,Ons Belang" (No. 11) in praeadvies te nemen, niet gewenscht is, thans geen gevolg te geven aan de toezegging, op bl. 53 van de Memorie van Antwoord gedaan, dat het terrein aan de Marnix- straat door jonge werkloozen zal worden beplant. Het terrein is, gezien de buurt, waarin het ligt, in alle opzichten onge schikt voor beplanting, omdat met bijna wiskunstige zeker heid te voorspellen is, dat de beplanting in een minimum van tijd zal zijn verwoest. De heer Snel heeft gisteren met zijn bewering, dat de arbeiders in een poel van ellende gedompeld waren in een tijd, dat de zelfverloochening, de liefde en het Christendom hoogtij vierden, blijk gegeven noch de historie te kennen, noch de waarde van het Christendom te beseffen. Indien bij de opkomst van het socialisme degenen, die zich Christenen noemden, het Christendom hadden beleefd, zooals het be hoorde, zou er voor een reactie op het economisch liberalisme, dus voor het socialisme, geen plaats zijn geweest. Met nadruk zegt spreker, dat het College niet gereageerd heeft op de bewering van den heer Snel, dat het College niet voldoende activiteit heeft ontwikkeld ter verkrijging van gelden uit het Werkfonds. Spreker vraagt zich af, waar de heeren Snel en Hessing den euvelen moed vandaan halen, anderen te critiseeren; zij doen beter met zich vooralsnog te bepalen tot critiek oefenen op hun eigen Wethouders, maar bovenal dienen zij waar te zijn in hun critiek. In strijd met de feiten wordt beweerd, dat de Eegeering niets of bijna niets ter bestrijding van de werkloosheid heeft gedaan. Spreker zal geen herhaling geven van de Regeeringsmaatregelen, die hij in eerste instantie Gemecntebegrooting Algemeene beschouwingen. (Lombert e.a.) heeft opgesomd, maar wijst er nog slechts op, dat terwijl het aantal werkloozen van December 1937 tot December 1938 met 38.000 was gedaald, het aantal werkloozen, dat in de werkverschaffing was geplaatst, steeg van 40.000 tot 60.000. De Roomsch-Katholieke Raadsfractie staat op het stand punt, dat, waar het financieel mogelijk is, werkverruiming de voorkeur verdient boven werkverschaffing. Men heeft echter de keuze tusschen werkverschaffing en niets, wanneer de uitvoering van een werk als normaal werk niet mogelijk is en dan is het zeker niet in het belang van de gemeente en allerminst in het belang van de werkloozen in geen geval werkverschaffing toe te staan. Indien het den heer van Eek inderdaad ernst is tot een samenwerking van verschillende politieke partijen met de S.D.A.P. te komen (en spreker neemt dit van een ernstig en eerlijk man als de heer van Eek terstond en zonder voor behoud aan), verdient het aanbeveling, dat van sociaal democratische zijde meer waardeering getoond wordt voor het werk van anderen. Het is zeker niet in het belang van een grootere samenwerking, indien men een partij, waarmede men zegt te willen samenwerken, voortdurend allerlei leelijks in de schoenen schuift en toch heeft spreker hooren zeggen, dat de Katholieken zich vastklampen aan het afschuwelijke kapitalisme, men nooit weet, wat men aan de Katholieken heeft, de Katholieken wel zeggen goed te willen, maar zich willoos overleveren aan mannen als Colijn en De Wilde. De heer Hessing heeft de verkeerde cijfers, die hij in eerste instantie omtrent de werkloosheid noemde, in zijn repliek niet gerectificeerd overeenkomstig de getallen, door het N.V.V. gegeven in een circulaire, waarop spreker de aandacht van den heer Hessing heeft gevestigd. De verkeerde cijfers kwamen den heer Hessing in zijn kraam te pas, want volgens hem was het aantal werkloozen in 1938 gedaald met 6.400, terwijl de vermindering volgens de officieele cijfers, die spreker een dezer dagen heeft opgevraagd, 38.000 heeft bedragen. Uit deze cijfers blijkt, dat heel wat meer is geschied dan de heer Hessing den Raad heeft willen suggereeren. Volgens den heer Hessing zijn de sociaal-democraten met weinig tevreden. Spreker heeft echter nog nooit kunnen constateeren dat de sociaal-democraten met zoo weinig tevreden waren. Alleen wanneer het betreft het resultaat van een vierjarige periode van sociaal-democratische Wet houders, zijn de sociaal-democraten al met niets tevreden en dan prijzen zij het hier al hemelhoog wanneer de toestand niet al te zeer is achteruitgegaan. De geschiedenis van de geheele sociale wetgeving in Nederland die haars gelijke niet kent, ook niet in de landen waar de sociaal-democraten het voor het zeggen hebben is er het bewijs van, dat de sociaal-democraten nooit tevreden zijn. Spreker herinnert slechts aan de houding, die de sociaal-democraten steeds hebben aangenomen tegenover mannen als Talma en Aalberse, die door de sociaal-democraten in woord en geschrift steeds zijn betiteld als de ergste reactionnairen. Bovendien hebben de sociaal-democraten in den loop van de laatste 30 of 40 jaren tegen ongeveer alle voorgestelde maatregelen gestemd, omdat deze hun niet ver genoeg gingendat konden zij doen omdat zij wisten dat de verantwoordelijke partijen de be langen van de minder bedeelden en van de werkloozen beter opnamen en hun verantwoordelijkheid beter begrepen dan de sociaal-democraten. Voorts herinnert spreker aan de houding, die de sociaal-democraten in den Leidschen Raad altijd hebben ingenomen tegenover de lieeren Goslinga en Romijn, toen dezen nog wethouder waren. Jarenlang heeft men het bij de begrooting voorgesteld, alsof deze beide wet houders onwillig waren: de heer van Stralen heeft toen met zooveel pathos beweerd, dat er niet zooveel geredeneerd moest worden, maar dat men naar Den Haag moest gaan en met de vuist op tafel slaan. Maar toen de heer van Stralen Wethouder geworden was, heeft hij ook niet anders gehandeld dan de heeren Goslinga en Romijn en heeft hij niets meer gedaan dan dezen, van dat naar Den Haag gaan en van het met de vuist op tafel slaan is niets gekomen. De heer Verweij heeft echter terstond toegegeven dat hij zich waar men in Den Haag niet verder kon gaan, bij de genomen besluiten moest neerleggen. Vanaf dat oogenblik hebben de sociaal democraten afgezien van het stellen van eischen, ten aanzien waarvan men nu tot de erkenning heeft moeten komen, dat ze niet te verwezenlijken waren. De heer van Rosmalen zegt, dat het hem genoegen heeft gedaan, dat verscheidene Raadsleden, de heeren van Eek, Groeneveld en Hessing, bevestigd hebben het door spreker uitgesproken denkbeeld, dat het voor de sociaal-democraten niet aangenaam zou zijn, met de communisten samen te werken. In eerste instantie heeft spreker gezegd, dat men in dat geval de christelijke partijen zou kunnen geluk wen-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 10