110 DONDERDAG 23 FEBRUARI 1939. Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen, (van Eek e.a.) gedaan om de economische welvaart te bevorderen, waar- deeren, maar zij kan niet erkennen, dat daar democratie heerscht. De heer van Weizen beroept zich er op, dat in Rusland het algemeen, geheim kiesrecht bestaat en beweert, dat een vrije meeningsuiting, die er niet bestaat, niet noodig is. Of iemand democratisch is, beoordeelt spreker niet naar de vraag, of hij voordeelen wil genieten van de democratie, maar naar de vraag, of hij de democratie toepast daar waar hij de macht daartoe heeft. Spreker beweert, dat dit in Rusland niet geschiedt en dat dus de communisten in wezen geen voorstanders, maar tegenstanders van de democratie zijn. Al moge het kapitalisme in Rusland dan afgeschaft zijn, daarom is het nog niet waar, dat niet ook in Rusland een vrije meeningsuiting van buitengemeen groot belang zou zijn. Ook daar zijn toch zeker vragen, die van openbaar belang zijn. Als men bezwaar heeft tegen het optreden der regeering in zaken van geloofsvrijheid en tegen dat van de rechterlijke macht tegen tegenstanders, als men bezwaar heeft tegen de Russische buitenlandsche politiek, is het dan niet van belang, ook voor de Russische arbeiders, dat zij die meening vrij kunnen uiten? Wij in Nederland, die in het algemeen de democratische rechten bezitten al mogen die hier en daar eenigszins beperkt zijn kunnen ons niet voorstellen, hoe men leeft in Rusland, waar iedere meeningsuiting, der Regeering onwelgevallig, wordt belet. Spreker beschouwt het dan ook niet als waarachtig, dat de communisten zich hier voordoen als democraten, terwijl zij in het land, waar zij de heerschappij uitoefenen, de democratie niet durven of willen toepassen. Hij en zijn vrienden kunnen de democratie niet verdedigen met de hulp van menschen, van wie het niet zeker is, dat zij ten volle democraten zijn. Nu vraagt men: En in Spanje dan? De Voorzitter verzoekt den heer van Eek, zich zooveel mogelijk tot Nederland te bepalen. De heer van Eek heeft reeds een uitstapje naar Rusland gemaakt en nu dreigt er ook nog een naar Spanje. De heer van Eek antwoordt, dat men een land in oorlogs toestand niet mag vergelijken met den toestand in Nederland. Als Nederland in oorlog zou zijn, zou het hier ook anders zijn. Er zijn echter ook opportunistische redenen om de samen werking met de communisten af te wijzen. Deze samen werking zou geen vermeerdering van macht brengen. Integen deel. Het onzinnige sprookje van het bolsjewistisch gevaar zou ook tegen de S.D.A.P. worden gekeerd. Waar men het met elkaar eens is, zal men elkaar toch steunen, maar in een samenwerking van elementen, die zoo sterk van meening verschillen, ziet spreker geen heil. De heer Beekenkamp wil de beraadslagingen op een hoog peil brengen. Hij is van meening, dat daaraan wel eens iets hapert en dat dit afbreuk doet aan de waarde der parlemen taire democratie, waardoor men het fascisme in de hand werkt. De heer Beekenkamp acht het verkeerd, dat men zijn houding ten opzichte van een voorstel laat afhangen van de vraag, van welken kant dat voorstel komt. Het spreekt van zelf, dat spreker dit ook verkeerd acht, maar toch betreurt hij het, dat de heer Beekenkamp dit punt heeft aangeroerd. Deze geeft daardoor steun aan partijen, die vijandig staan tegenover de parlementaire democratie en die nu den indruk moeten krijgen, dat het in den Leidschen Raad niet in orde is. Spreker is van volkomen tegengestelde meening. Zoowel de heer Beekenkamp als hijzelf maken reeds lang deel uit van den Raad en wonen de vergaderingen regelmatig bij. Welnu, spreker heeft tegen de werkwijze der Leidsche Raads leden in het algemeen geen bezwaar. Er wordt natuurlijk wel eens een uitdrukking gebezigd, die men beter achterwege had kunnen laten, maar dat dit van dien aard zou zijn, dat men bij de algemeene beschouwingen over de begrooting den wensch zou moeten uiten, dat hierin verbetering zal komen, ontkent hij met beslistheid. De uitlating was voor een deel natuurüjk ook gericht tegen sprekers fractie, die een groot deel van den Raad uitmaakt, maar spreker wenscht daar tegen niet alleen zijn eigen partij, maar ook de overige partijen in bescherming te nemen. Ieder maakt fouten, maar, enkele uitzonderingen daargelaten, staat het debat hier naar sprekers meening op een vrij hoog peil. De leden maken in het algemeen werk van de zaken, die in behandeling komen en in het algemeen worden de voorstellen ook niet beoordeeld naar de bron, waaruit zij afkomstig zijn. Het zal wel eens voorkomen en dan keurt spreker het eveneens af maar niet zoo dikwijls, dat er aanleiding zou zijn om daarop de aandacht te vestigen. Sprekers fractie bereidt de voorstellen ernstig voor. Zij worden steeds in de fractievergadering van alle kanten bekeken alvorens er hier over wordt gesproken en de fractievergadering duurt dikwijls veel langer dan de Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen, (van Eek e.a.) Raadsvergadering, waarin het voorstel behandeld wordt. Gaat een lid zich eens te buiten, wat bij sprekers fractie ook wel voorkomt, dan wordt hij daarover in de fractievergadering behoorlijk onderhouden. De heer Beekenkamp heeft twee voorbeelden aangehaald, die van belang zijn, n.l. „Tweede Kamertje spelen" en spreken voor de pers. Hieruit blijkt wel, dat de meeningen over het peil der beraadslagingen kunnen verschillen, want spreker neemt dit volkomen voor zijn rekening. Z. i. is het plicht, in den Raad te gelegener tijd ook te spreken over zaken, waarover de Staten-Generaal te beslissen hebben. Wanneer de gemeenten tengevolge van maatregelen der Regeering voor de werkloozen niet kunnen doen wat gedaan moet worden, wanneer het onderwijs schade lijdt door maatregelen der Regeering, dan is het naar sprekers meening de plicht der Raadsleden, daarop de aandacht te vestigen. Daardoor kan op de Regeering een invloed ten goede worden geoefend. Men kan dit eenigszins minachtend „Tweede Kamertje spelen" noemen, maar dan begaat men de fout, dat men het optreden van een lid niet beoordeelt naar de motieven, die dat lid bewegen, maar naar zijn eigen meeniiig. De heer Beekenkamp acht dit optreden verkeerd: dat is zijn recht. Spreker echter acht het juist en dat is sprekers recht. Maar het gaat niet aan te beweren, dat men daarmede het peil der beraadslagingen neerhaalt en het fascisme bevordert. En wat het spreken voor de pers aangaat, de leden spreken hier in het openbaar en het is een voordeel, dat de hier ver kondigde denkbeelden door de pers openbaar worden ge maakt. Dat is toch ook de bedoeling der Gemeentewet. Als spreker hier een voorstel verdedigt, acht hij het in het belang der gemeente. Als hij een grooten mond zou opzetten, alleen in de hoop, dat de pers het gesprokene nog zou aandikken, dan zou dat natuurlijk moeten worden afgekeurd. Spreker vermoedt echter, dat de heer Beekenkamp even bescheiden is als de heer de Reede, die geen voorstel indient, als hij denkt, dat het niet aangenomen zal worden. Spreker is niet van die meening. Ook in politieke besprekingen kan z. i. een op voedend element liggen. Zoo heeft de S.D.A.P. jaren lang gearbeid om de leuze van den achturigen arbeidsdag ingang te doen vinden, maar toen de betrokken wet in het Staatsblad kwam, was de naam van den heer Aalberse daaronder ge drukt. Spreker gunt hem die eer, maar het tot stand komen van deze wet is toch mede te danken aan de voortdurende actie der S.D.A.P. Al weet men, dat een voorstel zal worden verworpen, toch kan men van oordeel zijn, dat een herhaalde bespreking liet denkbeeld, dat daarin belichaamd is, ingang kan doen vinden. Ook dat is voor de gemeente van belang. Om te beoordeelen, of een beraadslaging op een hoog peil staat, moet men dan ook vragen, of de meening met oprechte en ernstige bedoelingen wordt verkondigd. Van uitvallen en irriteerende opmerkingen is ook spreker een tegenstander, omdat zij het belang van de zaak zelf naar den achtergrond dringen. De heer Knibbe is vooral te velde getrokken tegen het Plan van den Arbeid, dat hij een fantastisch plan en een paradeplan noemde. Het woord „fantastisch" kan er mee door. Intusschen, als de heer Knibbe weet, wie dit plan hebben samengesteld hij knikt thans bevestigend moet hij ook met die bewering wat voorzichtig zijn. Prof. Tin bergen, Prof van Gelderen en Ir. van der Waerden zijn mannen, die op economisch gebied een naam te verliezen hebben. Minister Colijn zou Prof. van Gelderen zeker niet tot adviseur in Indië der Regeering hebben gekozen, als deze niet een man van beteekenis was. De Maasbode oordeelt dan ook anders over het plan dan de heer Knibbe. Dit blad schreef „In liberale bladen is met plan en voorstel gespot. Dat schijnt gemakkelijk, maar men moest het toch liever niet doen. Mannen als Albarda en van der Waerden, Tinbergen en van Gelderen kan men niet als fantasten stempelen. De laatste leidt zoo ongeveer de economische politiek in Indië." Het is dus beter, dergelijke uitdrukkingen niet te ge bruiken. De Voorzitter: Liever uitdrukkingen „van ander allooi", bedoelt U! De heer van Eek acht echter het woord „paradeplan" ongeoorloofd, want daarmede bedoelt men, dat de personen, die het indienen, geen ernstige bedoelingen hebben, d. w. z. dat zij het plan zelf onuitvoerbaar achten, maar er alleen parade mee willen maken. De heer Knibbe is nog niet lang Raadslid en zal het langzamerhand wel leeren, maar hij heeft zich in dit opzicht laten gaan. De heer Knibbe hoopt, op deze zaak nader terug te komen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 8