DONDERDAG 23
FEBRUARI 1939.
107
Gemeentebegrooting Algcmeene beschouwingen.
(Voorzitter.)
die denkt. Spreker heeft dat in zijn ooren geknoopt, maar uit
de woorden van den heer van Eek heeft hij weinig
enthousiasme gehoord voor het tastbaar goed, dat de
monarchie voor ons land is en dat vooral tijdens de regeering
van H. M. de Koningin zoozeer op den voorgrond treedt.
Tot zijn spijt heeft spreker geconstateerd, dat de heer van
Eek in den monarchalen regeeringsvorm alleen daarom een
soort van bondgenoot ziet, omdat hij meent, dat daardoor
een door hem gevreesde partij kan worden geneutraliseerd.
Spreker vraagt zich af, wat een dergelijk bondgenootschap
beteekenen moet en wat men daarop zou kunnen bouwen.
Hij gelooft ook niet, dat deze verklaring van den heer van
Eek behoort tot die, welke de eenheid van het Nederlandsche
volk zeer bevorderen.
Omtrent de optochten heeft de heer van Eek ongeveer
dezelfde opmerking gemaakt als altijd. Spreker antwoordt
dan ook opnieuw, dat het gebruik, dat de heer van Eek van
deze vrijheid zou willen maken, anderen veel last en lawaai
zou bezorgen. De zaak is dus niet, dat men zich verzet tegen
de opvattingen van den heer van Eek en de zijnen, maar dat
andersdenkenden niet gestoord willen worden. De heer
van Eek kan echter moeilijk zeggen, dat hij door hen ge
stoord wordt, als zij in dit opzicht naar hun beginselen
blijven leven.
De meerderheid van het College ontraadt dus ook weder
de aanneming van deze motie van den heer van Eek (No. 5).
Het is wat moeilijk te spreken over de processen-verbaal,
waarover de heer Wilmer een opmerking heeft gemaakt. De
heer Wilmer acht het verschil in inzicht tusschen hem en
spreker zóó groot, dat het z. i. eigenlijk uitgesloten is, daar
over te debatteeren. Dit zal spreker er echter niet van weer
houden, een enkel woord over dit onderwerp te zeggen. Hij
gelooft n.l., dat het verschil in opvatting niet zoo groot
behoeft te zijn. De heer Wilmer beweerde, dat spreker zou
hebben verklaard, dat bij bevordering op de processen-
verbaal niet zou worden gelet. In een debat naar aanleiding
van een opmerking van den heer Kuipers, waarbij de heer
Wilmer ook betrokken was, heeft spreker hierover het
volgende gezegd:
„De heer Kuipers is weer aangekomen met het oude praatje
over de processen-verbaal. Het wil hem niet uit de gedachten,
dat spreker een agent beoordeelt naar het aantal processen-
verbaal, dat hij opmaakt; een agent, dié b.v. 20 processen-
verbaal per week opmaakt, zou in sprekers oog een goede
agent zijn. Dat is onjuist, maar als een agent geen enkel
proces-verbaal opmaakt, rijst bij spreker de vraag, of hij
wel voldoende actief is.
De heer Wilmer voegt spreker toe, dat die conclusie onjuist
kan zijn. Spreker houdt staande, dat een politieagent, die nooit
iets ziet, onder verdenking staat niet actief te zijn. Inspec
teurs, brigadiers en hoofdagenten gaan ook na of de agenten
al of niet actief zijn. Het verhaaltje, als zou een agent alleen
gunstig worden beoordeeld, als hij voldoende processen-
verbaal opmaakt, kwalificeert spreker als nonsens." (Hande
lingen van 24 Januari 1934, bl. 51).
En in de Memorie van Antwoord op het sectieverslag van
de begrooting voor 1934 (blz. 53) schreef het College:
„Inderdaad wordt zooals bij elk politiecorps, dat er
eene behoorlijke administratie op na houdt, het geval is
ook bij het Leidsche politiecorps, een staat bijgehouden,
waarop het aantal opgemaakte processen-verbaal van iederen
brigadier en agent wordt vermeld. Bij bevordering wordt,
behalve op andere feiten en omstandigheden, ook gelet op de
activiteit van den betrokkene. Om dit laatste te beoordeelen,
wordt ook de staat van de opgemaakte processen-verbaal
geraadpleegd. Een bepaald aantal processen-verbaal, om als
actief te worden aangemerkt, is niet te noemen."
Daaruit blijkt dus duidelijk, dat op het opmaken van
processen-verbaal wel wordt gelet, zooals trouwens aan
allerlei details aandacht wordt gewijd. Dat de agenten
echter op grond daarvan zouden worden bevorderd of niet
bevorderd of zelfs beoordeeld, is onjuist.
De heer Key is er van overtuigd, dat men den tram-
dienst der N.Z.H.T.M. niet door een autobusdienst kan
vervangen, maar acht het wel mogelijk, op het traject van
de lijn der H.T.M. van het station tot het Havenplein de tram
door bussen te doen vervangen. Dit is echter juist het plan,
waaromtrent Burgemeester en Wethouders in de Memorie
van Antwoord mededeelen, dat verwezenlijking daarvan niet
te verwachten is. Het is met de H.T.M. besproken, maar
deze deelde mede, dat zij daarin onmogelijk kon treden. Ook
het denkbeeld van den heer van Eek om de tram te laten
rijden tot het begin van den Wassenaarscheweg en ze daarna
te vervangen door een bus, werd als totaal onuitvoerbaar
terzijde gesteld.
Ten aanzien van de tarieven, de loonen en de arbeids-
Gemcentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Voorzitter.)
voorwaarden van de auto- en taxichauffeurs is er verschil in
opvatting tusschen den heer Snel en het College. De heer
Snel beroept zich er altijd op, dat ook andere gemeenten de
door hem gewenschte regeling hiervoor hebben aanvaard.
Het is juist, dat andere gemeenten deze regeling hebben
opgenomen in haar vergunningen of verordeningen, maar
dit hangt meestal samen met het feit, dat men bestaande
regelingen heeft gehandhaafd, ook toen het onderwerp in
middels was geregeld in de Éezuinigingswet (die den heer
Snel wel bekend is), waardoor dat eigenlijk niet meer mogelijk
was. Daar Leiden toen een dergelijke regeling niet had,
voelden Burgemeester en Wethouders er niets voor, nu een
verordening in het leven te roepen, die naar hun meening
door den rechter zeker als onverbindend zou worden be
schouwd. Overigens meent spreker echter, den heer Snel
volkomen gerust te kunnen stellen. De heer Snel verklaarde
n.l. te verwachten, dat Burgemeester en Wethouders, zoodra
de wet, die in Augustus a.s. in het Staatsblad moet ver
schijnen, tot stand gekomen zal zijn, de noodige onder
handelingen zouden voeren om te komen tot de regeling, die
dan mogelijk zal zijn. Spreker kan verder gaan en deelt mede,
dat hij den betrokken ambtenaar heeft verzocht, met de
besprekingen reeds te beginnen, als de wet door de Tweede
Kamer is vastgesteld en de tekst dus bekend is.
De verkeersagenten en verkeersheuvels hebben den heer
Manders in het geweer gejaagd. Hij nam een der andere leden
in bescherming, die zich daarover in de sectie heeft uitgelaten.
Spreker is het met laatstbedoeld lid niet eens. Men kan
zeggen, dat verkeersheuvels en zelfs verkeersagenten
hinderpalen voor het verkeer zijn, want waar zij zijn, be
lmoren zich geen auto's te bevinden, maar spreker kan toch
niet toegeven, dat zij overbodig en onnuttig zouden zijn.
Er is één zulk een hinderpaal, voor het bestaan waarvan alle
leden zeer dankbaar zullen zijn. Spreker doelt op de boomen
aan den overweg aan den Rijnsburgerweg. Als deze er niet
waren, zouden de heer Manders en anderen onbeschermd
over de spoorbaan moeten gaan en spreker vreest, dat de
trein hem dan wel eens aan de gemeente zou kunnen ont
rukken. De heer Manders heeft het hier opgenomen voor
iemand, die op deze zaak geen kijk heeft. De verkeersagenten
en verkeersheuvels zijn zeer gewenschte „hinderpalen", om
dat zij het verkeer dwingen, zich behoorlijk te gedragen en
liet verkeer leiden. Opheffing van deze „hinderpalen" zou
niet in het belang van het publiek zijn.
Tot den heer Hessing zegt spreker, dat het luchtbescher
mingsplan reeds geruimen tijd klaar is, zooals in de Memorie
van Antwoord trouwens is medegedeeld. Het is thans in
handen der Regeering, maar de goedkeuring daarop is nog
niet verkregen. Met de uitvoering is reeds begonnen en zoodra
het plan is goedgekeurd, zal daarmede worden voortgegaan
in sneller tempo. Dan zal ook de wijkindeeling tot stand
komen en zal de Yereeniging voor Luchtbescherming meer
gelegenheid tot medewerking verkrijgen. Met den heer Hes
sing brengt spreker deze vereeniging gaarne hulde voor haar
werk. Het zou de gemeente inderdaad onmogelijk zijn, de
geheele organisatie, voorbereiding, opleiding en contröle zelf
ter hand te nemen. De vereeniging behartigt dus een zeer
groot gemeentelijk belang op doeltreffende wijze.
Over de schuilloopgraven is door den Directeur van
Gemeentewerken een uitvoerig rapport uitgebracht, dat nu
nader wordt bekeken door het hoofd van den luchtbescher
mingsdienst. Daarover zullen verdere besprekingen worden
gevoerd en maatregelen op dit gebied zijn reeds voorgesteld
om te zorgen, dat de gemeente te allen tijde zal beschikken
over de materialen, die voor het aanleggen van schuilloop
graven noodig zijn. Yoor de scholen is eenigen tijd geleden
een commissie gevormd, die zich tot de hoofden heeft gewend
met verzoek op te geven, wat naar hun idee moet worden
gedaan om de veiligheid van de jeugd zoo goed mogelijk te
beschermen.
Op de vraag van den heer Hessing in zake luchtafweer
kan spreker nog niet antwoorden, aangezien het College zich
daarover nog niet heeft beraden. Er is echter sprake van de
inrichting van een militair vliegveld in de buurt van Valken
burg en een gedeelte van Leiden zou ongetwijfeld vallen
onder de beschermingsmaatregelen, die daarvoor noodig zul
len zijn. Hedenmorgen heeft spreker tot zijn genoegen ge
lezen, dat het tot stand komen van een centraal vliegveld te
Leiderdorp niet tot de onmogelijkheden behoort. Ook dit zou
van belang zijn. Met groote waardeering vermeldt spreker
ook, dat men in industrieele kringen veel belangstelling toont
in militairen luchtafweer. Men heeft dit vraagstuk in studie
genomen en ziet in, dat de groote fabrieken daarbij een
geweldig belang hebben. Spreker volgt deze ontwikkeling
regelmatig om te zien, of op dit gebied iets kan worden
verwezenlijkt.