DONDERDAG 23 FEBRUARI 1939. 119 Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen, (de Reede.) tatie en de tarieven aan te passen aan de huidige tijds omstandigheden.' Dit is niet bepaald hetzelfde als wat de heer Verweij ge citeerd heeft. Wat heeft men echter aan al die citaten? Beter is het te blijven bij de werkelijkheid van de Leidsche gemeente- begrooting. Hierbij komt en spreker constateert het met eenigen schroom dat wie over financieele aangelegenheden wil spreken, niet alleen gewoon moet zijn over die dingen te denken, maar ook de taal moet kennen, omdat hij zich anders spoedig verspreekt en iets zegt, dat geheel verkeerd uitkomt, wanneer men het neemt, zooals het eigenlijk gezegd is. Het is daarom beter op dit gebied eenige voorzichtigheid te be trachten. De Wethouder heeft spreker een reprimande gegeven, omdat deze weieens heeft medegewerkt aan voorstellen tot belasting- en tariefverlaging. Bescheidenheid is een sieraad, maar als spreker een voorstel doet en een van zijn mede voorstemmers hem dit later verwijt, vraagt hij zich toch af: waar gaan wij heen? De heer Verweij en spreker waren samen volkomen verantwoordelijk. Spreker weet niet, welke motie ven de heer Verweij er toen voor gehad heeft, maar zelf had hij de zeer vaste overtuiging en het zeer sterke inzicht, dat een dergelijke verlaging volkomen in de lijn lag van de rede, de gemeente en de tijdsomstandigheden. Het gold een bij zonder geval, omdat men van den ouden toestand overging in den nieuwen en er een jaar tusschen lag, waarin de wet-de Geer nog niet werkte en men de zaak goed kon bekijken. Het verschil bedroeg om en nabij 400.000.en toen heeft de Raad op voorstel van enkele leden, onder wie ook spreker, besloten de helft te zullen geven als overgang naar de verlaging van de belastingen. Het was geen gek voorstel en spreker mocht het doen; er zat niets bijzonders in. Zoo was het ten slotte ook gesteld met de verlaging van de tarieven der Licht fabrieken, die uitmuntend rendeerden. Zeer duidelijk heeft spreker aangetoond en niemand heeft hem dit kunnen be twisten, dat het bedrijf zelf de verlaging van ƒ200.000. zeer wel kon dragen. De Raad was zoo vriendelijk unaniem vóór sprekers voorstel te stemmen; de vier tegenstemmers bevonden zich achter de tafel van het College, zoodat de anti-revolutionnaire fractie niet naast haar Wethouder stond. Het was voor spreker een prettige dag en hij zal het altijd een prettigen dag blijven vinden, ook wanneer hij in den aanstaanden zomer zijn raadslidmaatschap heeft neer gelegd en de zaken van buiten af bekijkt. Bovendien had de verlaging van het electriciteits-tarief de instemming van de directie der Stedelijke Lichtfabrieken, die dadelijk met de verlaging alle mogelijke reclame heeft gemaakt. De Directie was er dan ook in het geheel niet over te spreken, toen tenslotte die verlaging weer teruggenomen werd en het tarief weer op de oude hoogte gebracht werd; in verband met de verhooging van den kolenprijs. De Directie achtte deze verhooging niet in het belang van het bedrijf. Spreker heeft toen, als tijdelijk commissaris van de Licht fabrieken, erkend dat het misschien anders beter was geweest, maar spreker acht het onjuist dat hem dit nu verweten wordt en dat hem nu gezegd wordt, dat hij moet komen met voor stellen tot belastingverhoogingneen, wanneer men van spreker een voorstel tot belastingverhooging had willen hebben dan had het College den Raad den pas niet moeten afsnijden met zijn voorstel tot belastingverhooging. Het College heeft in December spreker heeft dikwijls genoeg gewaarschuwd tegen het laat indienen van de begrooting deze belasting verhooging voorgesteldtoen de Raad daarover wilde praten, had dit toch geen resultaat en heeft de Raad in armoe en noodgedwongen dat voorstel maar geaccepteerd. Wanneer spreker dan praat van fascisme, dan bedoelt hij daarmede, dat het voor hem volkomen hetzelfde is, of er een Führer is, die den baas speelt en te hooi en te gras het Parlement bijeen roept en besluiten laat nemen, dan wel of er een College is, dat de zaken zoo behandelt, dat de Raad wel praten kan, maar dat dit praten toch absoluut geen effect heeft. Daarom is verandering in deze methode zeer noodzakelijk; men moet alles doen wat mogelijk is om de begrooting zoo tijdig in te dienen dat de Raad de ramingen kan beoordeelen en desge- wenscht kan komen met voorstellen om die te verbeteren. Ten aanzien van de tarievenpolitiek heeft de Wethouder ook weer een argument gebruikt, dat in het geheel niet terzake dienende was, n.l. toen hij sprak over de tariefver laging bij de Leidsche Duinwater-Maatschappij. De omstan digheden van het bedrijf der Leidsche Duinwater-Maatschappij hebben die tariefsverlaging echter noodzakelijk gemaakt; er is geen oogenblik aan gedacht een tariefverlaging toe te staan; men heeft die tariefsverlaging nolens volens moeten geven, omdat men van handhaving van het tarief in den ouden vorm groot nadeel voor het bedrijf vreesde. Men heeft Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen, (de Reede e.a.) de tariefsverlaging met invoering van het metertarief alleen aanvaard teneinde de zuinigheid bij het waterverbruik zooveel mogelijk te bevorderen. Men kwam daarmede te laat. Laat men dankbaar zijn, dat de winst van de Leidsche Duinwater- Maatschappij over 1938 niet onbelangrijk lager is en dat het bedrijf tenslotte nu zooveel veiliger staat. Indien inderdaad de reserves op het oogenblik practisch verdwenen zijn, zal men de gevolgen daarvan dit jaar danig ondervinden. Wanneer spreker geheel en al inging op de gedachte, die hij aanvankelijk koesterde, zou hij tegen de begrooting stemmen, niet om redenen buiten de begrooting gelegen, maar wel omdat hij de financieringspolitiek van deze begroo ting niet een veilige financieringspolitiek acht. Bij alle mee- ningsverschil is spreker echter overtuigd, dat het College ten slotte het beste voor de stad en haar inwoners wil be reiken. De Raad staat daarbij volkomen achter het College, al zal hij verschillende maatregelen misschien op een scherpe manier moeten bestrijden. Voor het geval, dat spreker daartoe den volgenden keer geen gelegenheid mocht hebben, wenscht hij thans het College toe, dat het onder Gods zegen de stad lange jaren moge be sturen en haar onder vele bezwaren en veel moeite ten slotte moge brengen in een beteren tijd. Men kan dien niet verwach ten, als men alleen let op het verleden en het heden, want dan moet men zeggen bergafwaarts te gaan; men moet ver wachten en vertrouwen, dat de vitaliteit van de mensehen en de kracht, die in de wereld leeft, door Gods zegen in een andere richting zal komen en daardoor een betere toestand in de stad zal ontstaan. De heer van Weizen heeft met voldoening vernomen, dat ook de Wethouder van Fabricage hoopt, dat de kwestie van de Reitzstraat en de Julianastraat dezen keer voor het laatst in den Raad aan de orde is geweest; indien de Wethouder zijn toezegging gestand doet, zullen de bewoners van deze straten hem daarvoor zeker erkentelijk zijn. Ieder, die het antwoord van den Directeur van den Ge meentelijken Geneeskundigen- en Gezondheidsdienst op de vraag van het College heeft gelezen, zal met spreker van meening zijn, dat ongetwijfeld niets minder in de bedoeling van den Directeur heeft gelegen dan het bestuur van de Vereeniging voor Schoolkindervoeding en Schoolkinder- kleeding te denigreeren. Waar de Directeur spreekt van „een zekere zelfgenoegzaamheid" van het bestuur, heeft dit, naar spreker meent, in de eerste plaats hierop betrekking, dat het bestuur geen aanleiding heeft gevonden te trachten andere wegen in te slaan, die zonder schade voor het kind tot de gewenschte bezuiniging zouden kunnen leiden. De toewijding, waarmede het bestuur zich ongetwijfeld naar ieders overtuiging van zijn taak kwijt, behoeft niet uit te sluiten, dat een zekere zelfgenoegzaamheid in zijn werk tot uitdrukking komt, wanneer het, door de omstandigheden gedwongen naar andere middelen uit te zien, deze stelsel matig van de hand wijst. Het is dan ook zeker niet op zijn plaats over het antwoord van den Directeur te spreken op de manier, waarop sommige Raadsleden het hebben gedaan en evenmin is het op zijn plaats, wanneer de Wethouder van Onderwijs zegt, dat hij de bedoelde passage liever uit het rapport van den Directeur verwijderd had gezien. Deze opmerking deed spreker denken aan de wijze, waarop de Minister van Onderwijs in de Eerste Kamer reageerde op de critiek, bij de behandeling van zijn begrooting geuit. De Minister heeft er toen n.l. op gewezen, dat het beter zou zijn, indien de Inspecteurs van het onderwijs in een anderen zin over de resultaten van het onderwijs schreven dan zij gemeend hadden te moeten doen. Spreker maakt dan ook bezwaar tegen de opmerking van den heer Tepe, dat deze passage beter uit het rapport van den Directeur van den Geneeskundigen Dienst verwijderd was. Wat betreft sprekers motie in zake de verpachting van de Stadsgehoorzaal en de motie-van Eek in zake het verhuren van gemeentegebouwen en -zalen (No. 6) heeft de Voor zitter verwezen naar hetgeen in de Memorie van Antwoord betreffende de begrooting voor 1938 te dezer zake is opge merkt. Bij de behandeling der begrooting voor 1938 heeft spreker de hoop uitgesproken, dat het College den maat regel, om de Stadsgehoorzaal o. a. niet te verhuren aan de Communistische Partij Nederland met de uiterste soepel heid zou toepassen. Uit het antwoord van den Voorzitter maakt spreker op, dat deze soepele toepassing niet te ver wachten is en dat het College te dezen aanzien persisteert bij zijn standpunt van verleden jaar. Dit beteekent, dat de Communistische Partij in Leiden in een uitzonderingspositie wordt geplaatst. Spreker wijst daartegenover op hetgeen in Haarlem is geschied; toen een besluit van Burgemeester

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 17