118 DONDERDAG 23 Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen, (de Reede.) dan tusschen den heer Verweij en spreker. Toch heeft spreker aan de redevoering van den Wethouder niet kunnen bemerken, dat deze het standpunt van den heer Beekenkamp buitenge woon waardeert. Integendeel! De Wethouder van Financiën is begonnen met zeer algemeene beschouwingen, teneinde aldus de begrooting in het juiste licht te stellen. De algemeene beschouwingen, die spreker gehouden heeft, waren echter zeer speciaal gericht tegen het systeem dat de sociaal-demo craten vroeger in Leiden hebben toegepast, welk systeem door de beide sociaal-democratische Wethouders in het College niet is voortgezet. Nu begrijpt spreker niet goed waarom de heer Verweij zoo in algemeene beschouwingen vervalt, terwijl de sociaal-democratische fractieleider in den Raad nooit bepaald den indruk gemaakt heeft, dat hij zijn woord niet kon doen. Bovendien mag men van een Wethouder van Financiën toch verwachten, dat hij iets zegt, waaraan de Raad wat heeft; de heer Verweij heeft echter geen enkel nieuw gezichtspunt geopendhij heeft eenvoudig der langer Rede kurzer Sinn geconstateerd hoe slecht de tijdsomstan digheden zijn en dat men bij de beschouwing van de begroo ting voor 1939 de slechte tijdsomstandigheden niet mag ver geten. Dit nu is in dezen Raad zeven of acht jaar uit den treure herhaald en spreker wist niet dat dergelijke beschouwingen op het oogenblik nog van belang waren, en dat de heer Verweij daarbij zulke geleerde uitdrukkingen noodig had, over Jupiter en de koeien, waarbij de Wethouder Jupiter dan zeker was en de raadsleden de koeien. Volgens den Wethouder moest men de financiering van de begrooting zien in het licht van Rijksbijdragen, die niet ge vraagd werden. Spreker begrijpt niet, dat de Wethouder dergelijke argumenten noodig had en een dergelijken pole- mischen toon aansloeg. Wat is het aanvoeren van een dergelijk argument dan anders dan een los gerinkel. Spreker begrijpt wel dat de Wethouder den Raad heeft willen voorhouden maar dat heeft hij niet gezegd ik heb getracht mijn begrooting zoo te financieren, dat Leiden het zoo lang mogelijk kan stellen zonder het aanvragen van den werkloosheidsbij - drage. Dat was de bedoeling van den Wethouder en dit is spreker langzamerhand duidelijk geworden, maar dat was noch uit den geleidebrief, noch uit de Memorie van Antwoord, noch uit de rede van den Wethouder behoorlijk af te leiden. Bovendien was de Wethouder niet volledig in de beantwoor ding van de hier gemaakte opmerkingen; zaken, die hem wat lastig voorkwamen of die hij minder prettig vond, heeft hij eenvoudig onbesproken gelaten; dat heeft hij geleerd van zijn voorganger, die had daarvan ook zoo goed slag. De Wet houder zeide tot spreker: gij hebt geen positieve cijfers. Dat weet spreker wel, maar de Wethouder heeft ook geen positieve cijfers en de begrooting bevat ze evenmin. Er zijn wel positieve cijfers in die begrooting, b.v. de posten voor aflossing, rente en salarissen, cijfers die bij voorbaat vaststaan. De geheele begrooting is echter gebaseerd op ramingen; de uitkomsten vallen soms mee, soms tegen. Die cijfers zijn dus, hoewel bindend, fictief. Wanneer spreker nu vraagt om eenige be schouwingen over de toekomst, te geven, vraagt hij den Wet houder geen positieve cijfers, maar stelt hij hem een heel anderen eisch. Spreker wenscht n.l., dat de Wethouder eens nadenkt over de gevolgen, die zullen zijn verbonden aan de verschillende maatregelen, welke nu in voorbereiding zijn, uitgevoerd worden en op volgende begrootingen hun invloed zullen hebben, die, ruw geschat, zeer wel te berekenen is. Wanneer men dien invloed berekend heeft, zal men zich af vragen, wat men van de toekomstige ontvangsten te ver wachten heeft, of er bepaalde gunstige of ongunstige factoren zijn en of het mogelijk is, dat in de toekomst de ontvangsten eenigermate nabij zullen komen het bedrag, dat men nu reeds voor zich ziet als een last voor de komende jaren. Het is de plicht van het College een dergelijke berekening te maken, omdat regeeren is vooruitzien voor zoover het mogelijk is. Bij zaken als deze is het mogelijk eenigszins vooruit te zien. Het toekomstbeeld werpt zijn schaduw reeds vooruit bij de vraag, wat nu mogelijk of wenscheüjk wordt geacht. De Wethouder schuift het toekomstbeeld bijna geheel naar den kapitaaldienst. Als tegenhanger van de leeningen, die gesloten zullen worden voor groote werken en andere belangrijke zaken, heeft de Wethouder alleen genoemd de jaarlijksche aflossing van 700.000.waarmede men tevreden moet zijn, maar wat wil hij met een dergelijke opmerking bewijzen? Hierbij wordt volkomen miskend, dat de aflossing een vasten post op de begrooting vormt en er nog vele jaren zullen ver- loopen, voordat deze post ook maar eenigermate daalt. De eerste leening, die geheel uitgeloot zal zijn, heeft nog een looptijd van ongeveer 20 jaar. Wordt men wijzer, wanneer men jaarlijks 700.000.aflost, maar weet, dat deze post jaren lang onveranderd zal blijven of zelfs zal stijgen met de aflossing van nieuwe leeningen? Het eenige voordeel is, dat FEBRUARI 1939. Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen, (de Reede.) de rentelast eenigszins slinkt, maar er staat tegenover, dat nieuwe leeningen, die tot nog toe altijd flinke bedragen hebben gevorderd, een nieuwen rentelast opleggen, welke de daling van de afgeloste leeningen opvangt, zoodat men ook te dien aanzien geen voordeel in de begrooting kan verwachten. Het is juist daarom buitengewoon gevaarlijk bijdragen uit den kapitaaldienst te geven aan den gewonen dienst. Dit is het geval met de bijdrage van 100.000.en de overschrij ving op het hoofdstuk, waarop ook de ontvangsten van de Leidsche Duinwater-Maatschappij worden verantwoord. Vol gens den Wethouder is dit laatste volkomen verantwoord, omdat het bedrijf goed is en een veilige afschrijvingspolitiek voert. Dit is niet ter zake dienende, omdat de Wethouder volkomen miskent het karakter van den post, waarom het in dezen gaat, die geen afschrijvingspost, maar een finan- cieringspost is. Wanneer men die beide begrippen niet behoor lijk onderscheidt, dan kan men b.v. ook bij de Lichtfabrieken, en in het algemeen bij elk goed rendeerend bedrijf bijdragen uit den kapitaaldienst aan den gewonen dienst verdedigen. Maar laat men de zaak stellen zooals ze werkelijk is. De leening aan de Leidsche Duinwater-Maatschappij wordt op de normale wijze volgens het prospectus afgelost, maar de Wethouder heeft behoefte aan 30.000.a 40.000.om zijn begrooting sluitend te krijgen en hij neemt die uit den kapitaaldienst; deze geeft dus ƒ30.000.a 40.000.aan den gewonen dienst. Dit bedrag zal straks weer in een leening moeten worden opgenomen, welke leening uiteraard weer rente en aflossing vordert, dus opnieuw den gewonen dienst bezwaart. Dit is het groot gevaar, aan dergelijke posten ver bonden en daarom acht spreker ze ongunstig en zelfs gevaarlijk. Bovendien is de toekomst van de Leidsche Duinwater-Maat schappij, al gaat dit bedrijf op het oogenblik ongetwijfeld goed, verre van veilig; men moet dankbaar zijn, dat over 1938 32.000 M3 minder water verbruikt is dan over 1937, en hopen dat in de volgende jaren niet meer water aan de duinen zal worden onttrokken; anders komt men te staan voor nieuwe voorzieningen, die het oude bedrijf wel niet waardeloos maken, maar toch nieuwe kapitaallasten zullen meebrengen, waardoor de winst zeer ernstig bedreigd zal worden; immers, wanneer het noodig zou worden, water uit de groote rivieren te betrekken, dan kan men niet volstaan met voor een klein bedrag deel te nemen in de door den Haag aan te leggen Lekwaterleidingdan zullen waarschijnlijk vele nieuwe voorzieningen getroffen moeten worden, waarmede kapitalen gemoeid zijn; daarom, als compensatie voor deze nieuwe kapitaalbehoefte is men verplicht te zorgen, dat men van zijn schulden afkomt; anders blijven deze voortdurend stijgen. Deze begrooting bevat aan rente 500.000.en aflossing 700.000.in totaal ongeveer ƒ1.200.000.Men stelle zich voor dat dit bedrag blijft stijgen. Alleen met den kapitaal dienst is het behoorlijk financieren van een gemeente niet mogelijk; daarmee moet men wel uiterst voorzichtig zijn. De kapitaaldienst zal naar beneden moeten; men moet er op bedacht zijn, den kapitaaldienst met zooveel voorzichtigheid te hanteeren, dat hij niet wordt een onoverkomelijke druk voor de begrootinganders zal het nageslacht den last moeten dragen van hetgeen het tegenwoordig geslacht heeft be dorven. De Wethouder doet een beroep op de Regeering om zijn beleid ten aanzien van den kapitaaldienst te verdedigen; hij wees er op dat door Minister de Wilde ten laste van den kapitaaldienst gebracht worden beheerkosten, kosten van wegenaanleg en van grondaankoop. Spreker wil dit gaarne aannemen, maar het is buitengewoon gevaarlijk om te ci- teeren, want wanneer men dezelfde begrooting op een ander punt raadpleegt, vindt men de extra afschrijvingen voor het P. T. T.-bedrijf, dat goed marcheert en zelfs in de tegen woordige tijdsomstandigheden zeer belangrijke tariefsver lagingen invoert, welk voorbeeld spreker den Wethouder van Financiën beleefd in overweging geeft. In de Memorie van Antwoord zegt de Minister: ,,De gedachte, weergegeven in het voorloopige verslag, dat de financieele politiek van het P. T. T.-bedrijf dezelfde be hoort te zijn als die van het Rijk, Opdat met den financieelen toestand van de schatkist rekening wordt gehouden, erkent ondergeteekende als juist. Dit inzicht is het geweest, dat het financieele regeeringsbeleid ten aanzien van het staatsbedrijf in de laatste jaren heeft bepaald. Ten aanzien eener productie- huishouding als het P. T. T.-bedrijf is, kunnen zich omstan digheden voordoen, die op bepaalde punten tot andere maat regelen moeten leiden dan noodig zijn ten aanzien van het staatshuishouden in zijn geheel. In de lijn van zulk een financieele politiek ligt het om den toestand van het bedrijf zoowel wat betreft de financiën, blijkende uit het beeld der balans, als wat betreft de exploi-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 16