DONDERDAG 23 FEBRUARI 1939. 117 Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Beekenkamp.) van de uitvoering van groote werken in de gemeente werkzaam zijn gesteld. Hij toonde bij die gelegenheid aan, dat de cijfers een zekeren teruggang lieten zien en voor de jaren 1935, 1936 en 1937 respectievelijk waren 167, 127 en 152. Ook de cijfers, welke de heer Yerweij gisteren produceerde ten aan zien van de uitgevoerde en (openbaar en ondershands) aan bestede werken, vertoonen een achteruitgang en zijn voor de jaren 1936, 1937 en 1938 respectievelijk 777.000. 652.000.en 303.000.Op grond van de dalende tendenz in deze cijfers kan men aannemen, dat het zeer moeilijk zal zijn tot hetzelfde gunstige resultaat te komen als in 1934 en 1935 werd bereikt. Deze cijfers noemt spreker niet, omdat hij een zeker wel behagen zou hebben in den teruggang van de openbare werken, maar wel om te onderstrepen, dat het voor Leiden in het algemeen weinig zin heeft er voortdurend op te hameren, dat de oplossing van het werkloosheidsprobleem alleen en uitsluitend te vinden is in de uitvoering van groote werken. Tegen de uitvoering van de groote werken op zich zelf heeft spreker geen bezwaar, maar de verwachtingen omtrent de te bereiken resultaten mag men niet al te hoog spannen. De andere politieke partijen hadden zooveel werkelijkheids zin, dat zij geen behoefte gevoelden aan het doen van voor stellen om groote werken te laten uitvoeren; zij hebben in den verkiezingstijd geen tam-tam gemaakt voor de uitvoering van groote plannen. Het gaat er echter alleen om, dat de S.D.A.P. is gedraaid en het Leidsche Plan van den Arbeid op zijde heeft gezet. Volgens den heer Verweij zou het geen wonder zijn, indien, gezien den financieelen toestand, thans in Leiden minder werd gedaan dan vroeger gedaan is. Had men echter in 1935 deze financieele wetenschap Ook niet moeten hebben? Men wist toen, dat de bouw van het stadhuis financieele offers zou vragen. Waarom komt men eerst in 1939 met deze finan cieele wetenschap voor den dag? Toen de heer Verweij zeide, dat „onze denkbeelden positief en constructief moeten zijn én wij het terrein van de wenschelijkheden vaarwel moeten zeggen", waren deze woorden spreker uit het hart gegrepen. Spreker hoopt, dat de Wethouder en de partij, waartoe deze behoort, deze waarheid meer en meer in toepassing zullen brengen en van de juistheid van dit prachtige woord diep doordrongen zullen zijn. De aanpassingstheorie is zoo gek nog niet. Men heeft spreker van de week toegevoegd: „his master's voice"; toen de heer Verweij echter sprak over de structureele crisis, ge voelde spreker een zekere affiniteit met het bekende kleine witte hondje en dacht hij „this is my master's voice!" Spreker betreurt het, dat ook Wethouder van Stralen nogeens zeer nadrukkelijk heeft verklaard, principieel tegen stander te zijn van het doen uitvoeren van werken in werk verschaffing en het plaatsen van werkloozen in de werkver schaffing. De Wethouder heeft medegedeeld, dat van de zijde van het Departement bezwaar gemaakt werd tegen het laten werken voor den steun en voegde daaraan toe, dat het voor- loopig nog de voorkeur geeft aan het plaatsen van de werk loozen in de werkverschaffing! Ook zeide de Wethouder, dat de mogelijkheden om de werkloozen in de werkver schaffing geplaatst te krijgen in Leiden gering waren en het vorige College er eveneens bezwaar tegen had hen ver van huis te sturen, omdat dit vooral voor de groote gezinnen be zwaren met zich bracht. Naar de meening van dit College is de uitzending naar de centrale werkverschaffing dus voor hoofden van groote gezinnen nadeelig en bezwaarlijk ge bleken. Waarom heeft men dan, waar misschien in dit be zwaar een kern van waarheid zit, zoo weinig moeite gedaan om de ongehuwden naar de centrale werkverschaffing te zenden? Golden daartegen dezelfde of ook weer andère be zwaren? Intusschen is spreker verheugd door de toezegging van den Wethouder, dat hij, wanneer straks enkele objecten van de centrale werkverschaffing in de omgeving van Leiden uitgevoerd worden, moeite zal doen die menschen daar ge plaatst te krijgen. Het aantal van 20 werkloozen uit Leiden, die in de werkverschaffing werkten, stak procentueel wel zeer ongunstig af bij de aantallen tewerkgestelden uit andere gemeenten. In Leiden bedraagt het aantal tewerkgestelden n.l. van het totaal aantal werkloozen. De Wethouder noemde zelf een aantal van 2560 bij de werkverschaffing in Amsterdam tewerkgestelden. Nu zegt de heer van Stralen, dat Leiden geen Boschplan heeft zooals Amsterdam, maar gesteld dat de sociaal-democratische Wethouders te Amster dam tegenstanders waren geweest van uitvoering van werken in werkverschaffing, en dat het aantal tewerkgestelden in Amsterdam, evenals in Leiden, een half procent zou zijn ge weest van het totaal aantal werkloozen, dan zouden er in Amsterdam alleen al 512.000 werkloozen zijn, welk cijfer Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Beekenkamp e.a.) echter hooger is dan het totaal aantal werkloozen in Neder land. Daaruit reeds volgt, dat in Amsterdam meer dan een van het aantal werkloozen tewerkgesteld is bij de werk verschaffing. Ditzelfde geldt voor de andere gemeenten. Spreker betreurt dezen tragen gang van zaken bij dit College ten aanzien van de werkverschaffing en acht het wenschelijk, dat de Raad zich te dezer zake uitspreekt, waartoe spreker een motie indient. Spreker is erkentelijk voor de verklaring, door den heer van Stralen namens het geheele College afgelegd inzake de gepleegde onregelmatigheden bij de Centrale Werkplaats, omdat deze verklaring er toe kan bijdragen, waar ze namens het geheele College is afgelegd, dat zekere geruchten, die in de gemeente maar al te kwistig werden verspreid, nu langzamer hand tot staan zullen komen. Het is voor den Raad niet doenlijk de door den Wethouder afgelegde verklaring te toetsen aan de feitenvoorshands staat voor den Raad geen andere mogelijkheid open dan deze verklaring te accepteeren. Door deze verklaring is komen vast te staan, dat onregel matigheden hebben plaats gevonden, die tot ingrijpen door de Justitie hebben geleid en die zelfs van zoo ernstigen aard waren, dat het departement van Sociale Zaken het nood zakelijk achtte, een directe schorsing van den betrokkene te eischen. Onbegrijpelijk is echter, dat de subcommissie, waarvan de heer van Stralen voorzitter is, deze onregelmatigheden niet zóó ernstig achtte, dat zij meende tot ontslag op staanden voet te moeten overgaan. Onbegrijpelijk is ook, dat de Wet houder van Sociale Zaken over dergeüjke, zeer ernstige aangelegenheden het College slechts in grove trekken monde ling heeft ingelicht. Onbegrijpelijk is voorts, dat het College vanaf 16 December tot half Januari het ontslag tegen 1 Maart van den betrokken leider, óf niet heeft geweten, of, zoo het daarvan niet onkundig was, heeft getolereerd. Spreker moet aannemen, dat het eerste het geval is, ver mits het College, toen het kennis kreeg van het standpunt van het Departement van Sociale Zaken, tot onmiddelüjke schorsing is overgegaan. Het verheugende uit deze verklaring is, dat het College van een minderheid is niet gebleken als geheel het beleid van de betrokken commissie heeft gedesavoueerd; dat met name de Wethouder van Sociale Zaken dus ook inziet, dat de houding van de commissie, waarvan hij zelf voorzitter is, niet in orde is geweest. Dat de Wethouder zelf heeft mede gewerkt aan een veroordeeling van zijn eigen optreden als voorzitter van de commissie, stemt tot voldoening. Spreker vreest niet op tegenspraak te zullen stuiten, wanneer hij zegt, dat de gansche Raad het gebeurde op de Centrale Werkplaats zeer betreurt, en hij de hoop uitspreekt, dat de integriteit van het personeel in dienst der gemeente, bij welken tak van dienst ook, boven iedere verdenking zal zijn verheven en in het vervolg, bij twijfel daaromtrent, snel zal worden ingegrepen. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een motie van den heer Beekenkamp, luidende: „De Raad gehoord de verklaring van den Wethouder van Sociale Zaken inzake de werkverschaffing, van oordeel, dat het moreel beter is dat de werkloozen te werk gesteld worden dan dat zij gedwongen worden te stempelen, dringt er nog maals ten sterkste bij het College op aan, belangrijk meer werkloozen bij de werkverschaffing geplaatst te krijgen dan in de afgeloopen 4-jarige periode het geval is, waarbij in zonderheid aandacht geschonken worde aan de hoofden van groote gezinnen." De heer de Reede verklaart, naar aanleiding van d.e ge dachte, door den heer van Eek uitgesproken, dat spreker hem eenigszins zou wantrouwen wat betreft diens eerlijke bedoe lingen omtrent de samenwerking met de S.D.A.P., overtuigd te zijn, dat indien de heer van Eek in den Raad een denkbeeld te berde brengt, hij dit doet volkomen te goeder trouw en met de beste bedoelingen. Wat de voorstellen betreft, heeft de heer van Eek gecon stateerd, dat zijn standpunt buitengewoon sterk afwijkt van sprekers standpunthet was spreker, die het als het ware aan den lijve heeft ondervonden, bekend en hij neemt er nogmaals nota van. Wanneer de erkenning volgt, dat het goed recht van den heer van Eek om zijn standpunt te verdedigen even groot is als sprekers goed recht om er anders over te denken, is dat geen bezwaar en zal men ten opzichte van deze ver schillen niet zoo licht een verkeerde opmerking of een ver keerden toon in den Raad hooren. Wethouder Verweij sprak over een diepe kloof tusschen den heer Beekenkamp en spreker wat betreft de belastingpolitiek, maar spreker constateert, dat de kloof tusschen den heer Verweij en den heer Beekenkamp blijkbaar minder diep is

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 15