116 DONDERDAG 23 FEBRUARI 1939. Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Beekenkamp.) constateeren. Spreker herinnert aan de uitlatingen van prof. Bonger in het gedenkboek, naar aanleiding van het 25-jarig jubileum als Kamerlid van den heer Albarda, waar prof. Bonger spreekt over „de leugens, die geweven zijn rond 1918." Spreker beperkt zich echter tot de geheugenstoornis, waaraan de heer Yerweij lijdt. De liefde voor de waarheid, en ook het respect van spreker voor de eerlijkheid in de politieke zeden, dringen spreker in te gaan op de zeer ernstige beschuldiging van den heer Yerweij aan het adres van de anti-revolutionnaire fractie. De heer Verweij verweet de anti-revolutionnaire fractie bankroetierspolitiek te voeren, waarschijnlijk met het doel den sociaal-democraten daarvan de schuld te geven en hij heeft gesuggereerd, dat de anti- revolutionnaire fractie telkens weer getracht heeft de finan- cieele saneeringspolitiek, door dit College en met name door den Wethouder van Financiën gevoerd, tegen te werken. Spreker acht deze opmerking niet geheel juist, want wanneer er in den Raad één fractie is geweest, die steeds in de bres is gesprongen voor een zuinig financieel beheer en voor een verantwoordelijk en conservatief financieel beleid, dan is het toch zeker wel de anti-revolutionnaire geweest. Spreker vraagt den heer Yerweij in gemoede, of hij nu werkelijk van meening is, dat de anti-revolutionnairen zulke laag-bij- de-grondsche en zulke booze bedoelingen zouden hebben gehad bij het voeren van hun gemeentepolitiek, dat zij er een zeker welbehagen in zouden hebben, de sociaal-democratie als een bankroetierspolitiek aan de kaak te stellen en dat zij daarom getracht zouden hebben op zich zelf gezonde en doeltreffende maatregelen tegen te werken. Spreker tart den heer Verweij en de sociaal-democratische Raadsfractie, aan de hand van de stukken die beschuldiging waar te maken. Niettegenstaande spreker bij de behandeling der gemeente begrooting voor 1938 heeft verklaard, dat zoolang het beleid van den Wethouder van Financiën wordt gekenmerkt door een zuinig en conservatief beheer, deze Wethouder op de medewerking en den steun der anti-revolutionnaire fractie kan rekenen, betoogt thans de heer Yerweij rustig, dat de anti-revolutionnairen hem dien steun op belangrijke punten hebben onthouden. De feiten bewijzen echter het tegendeel. Zoo heeft spreker zich indertijd niet verzet tegen het voorstel om de Omzetbelasting voor gas en electriciteit op de con sumenten te verhalen. Toen het Collége, en ook de twee sociaal-democratische Wethouders, een rigoureuze .bezuini ging van 15 op het subsidie voor de wijkverpleging noodig achtte, terwille van de saneering van de gemeente-financiën, heeft de anti-revolutionnaire fractie het College, dus ook de twee sociaal-democratische Wethouders gesteund, en heeft deze fractie ook, samen met alle vier Wethouders, gestemd tegen een voorstel om deze verlaging ongedaan te maken. Een dergelijke situatie heeft zich voorgedaan bij de stemming over het voorstel van mevrouw Braggaar tot het verleenen van een subsidie aan vacantie- en gezondheidskolonies. Het College had voorgesteld ook daarop 15 te bezui nigen, maar de Raad nam de motie van mevrouw Braggaar aan, terwijl de vier anti-revolutionnaire Raadsleden samen met de vier Wethouders er tegen stemden. Men zou misschien meer van dergelijke voorbeelden kunnen aanhalen. De anti-revolutionnaire Raadsfractie heeft zich indertijd verzet tegen het voorstel in zake het Sportfondsenbad, mede en bijna uitsluitend op financieele gronden, omdat zij het niet verantwoord achtte, dat de gemeente Leiden zich voor het bedrag van 95.000.garant stelde. Het is dus wel een zeer sterk bewijs voor de stelling, dat de heer Verweij op gespannen voet met de waarheid stond, toen hij zeide, dat de anti-revolutionnaire Raadsleden, telkens wanneer hij plannen maakte voor de saneering van de ge meente-financiën, hebben tegengewerkt. In plaats van „striemende" verwijten uit te spreken, paste het den heer Verweij veeleer kinderlijke dankbaarheid te toonen en zijn erkentelijkheid uit te spreken voor den hem geboden steun en hopelijk zal hij gelegenheid hebben om zijn ietwat onvoorzichtige uitlating terug te nemen. De Wethouder voerde als bewijs van de juistheid van zijn bewering aan, dat de anti-revolutionnaire raadsfractie zich heeft verzet tegen de verhooging van het subsidie aan Maat schappelijk Hulpbetoon, de groentendistributie, de schoen- reparatie en de schoolvoeding. Voor enkele van deze punten zit er een grond van waarheid in, maar sprekers fractie heeft zich tegen deze maatregelen niet verzet, omdat zij tegen deze maatregelen op zich zelf is, maar wel omdat zij gezonde ge- meentefinanciën hooger stelt dan het gehoor geven aan wenschen van een bepaalde zijde. De anti-revolutionnairen hebben nooit voorgesteld de uitgaven van Maatschappelijk Hulpbetoon te verminderen, doch alleen vragenderwijze enkele opmerkingen over deze aangelegenheid gemaakt. Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Beekenkamp.) Het verzet tegen den schoeiseldienst vond voornamelijk zijn grond in de staatssocialistische tendenz, welke in het voorstel van het College besloten lag. Gedeputeerde Staten hebben de manier van handelen met dit voorstel ook niet geheel kunnen bewonderen, getuige hun brief, waarvan de Secretaris in de zitting van Maandagmiddag voorlezing heeft gedaan. Tegenover de bewering van den Wethouder, dat sprekers fractie haar verzet tegen den schoeiseldienst tot in den Haag heeft voortgezet, kan spreker met de hand op het hart ver klaren, dat noch door hem, noch door een ander lid zijner fractie, noch door de fractie als zoodanig een stap in die richting bij Gedeputeerde Staten is gedaan. Het is spreker dan ook onbegrijpelijk, hoe de Wethouder tot deze insinuatie is gekomen. Het kan sprekers fractie moeilijk euvel worden geduid, dat zij met de meerderheid van het College niet gevoelt voor voortzetting van de schoolkindervoeding in den zomer, te meer niet waar de Commissie voor de Schoolkindervoeding op hetzelfde standpunt staat. Dat sprekers fractie tegen dezen socialen maatregel als zoodanig niet gekant is, blijkt duidelijk uit de omstandigheid, dat zij, toen wijlen de heer Goslinga een voorstel ter zake deed, de geheele fractie, met uitzondering van den heer Goslinga, de zaak wenschte te laten, zooals zij was. Het is niet waar, dat de groentendistributie te Leiden niet tot stand gekomen is door de tegenwerking van de anti- revolutionnairen; dit is een fabeltje met een zeer lang leven. Wel stonden de anti-revolutionnairen op het standpunt, dat de groentendistributie zou moeten geschieden met inschake ling van den middenstand. In de vergadering van den Raad van 16 Maart 1936 heeft het College verklaard, niet dat die groentendistributie niet tot stand is gekomen door het verzet van de anti-revolutionnaire fractie, maar dat het met het oog op het vergevorderd seizoen besloten had de groentendistri butie te verschuiven naar een tijdstip, dat voor de proef waarschijnlijk gunstiger zou zijn. Dat is dus de waarheid omtrent de groentendistributie en spreker begrijpt niet, dat de Wethouder er behoefte aan had met dit fabeltje voor den dag te komen. Ook in Amsterdam, in welks Gemeenteraad de sociaal-democraten toch wel eenigen invloed hebben, is die groentendistributie tot op den dag van heden nog niet ingevoerd. Van al deze beschuldigingen aan het adres van de anti- revolutionnaire fractie blijft dus niet veel over. Wanneer er één fractie in den Raad is geweest, die het College steeds heeft gesteund bij zijn pogingen om de financiën van de ge meente gezond te houden, dan is het zeker de anti-revolu tionnaire raadsfractie geweest. Nu kan de heer Verweij met een zeker pathos uitroepen, dat men in Nederland nog niet per se anti-revolutionnair moet zijn om te regeeren, maar dat is ook nog nooit beweerd. Maar wel is door de feiten bewezen, dat men in Nederland niet regeeren kan en geen goed finan cieel beleid kan voeren, wanneer men de gezonde financieele beginselen van een sluitende begrooting veronachtzaamt. Dat de Leidsche gemeente-financiën, hoe zorgwekkend ook, zich nog in zoo gezonden welstand bevinden, is niet het gevolg van een consequente socialistische politiek, is niet een gevolg van de toepassing van de theorieën, eertijds door de sociaal democraten als oppositie-partij voorgestaan, en gepropa geerd, maar is uitsluitend hieraan te danken, dat dit College en deze Wethouders met steun en medewerking van een groot deel van den Raad en van de anti-revolutionnaire raadsfractie in het bijzonder, er naar gestreefd hebben de tering naar de nering te zetten. De heer Verweij zeide: „Onwelwillend be doelde politieke critiek maakt geen indruk op mij", maar de vier daarbij door hem aangevoerde argumenten maken op spreker evenzeer weinig indruk. De heer Verweij zegt: „met betrekking tot het uitvoeren van openbare werken heeft dit College zeker niet minder gedaan dan een vorig College"; hij noemde daarbij enkele cijfers, maar die cijfers op zich zelf geven spreker ook al weer te denken. De heer Verweij heeft wel cijfers aangevoerd betreffende de afgeloopen driejarige periode, maar hij heeft nagelaten daartegenover gelijkwaardige cijfers te stellen over een vroegere drie- of vierjarige periode. Had hij dit gedaan, dan zou hij tot de conclusie gekomen moeten zijn, dat hij van de afgeloopen driejarige periode een eenigs- zins geflatteerd beeld heeft gegeven; hetgeen in de periode 19311934 in Leiden is tot stand gebracht, geeft een veel hooger cijfer als resultaat dan de door den heer Verweij over de afgeloopen driejarige periode genoemde cijfers. Het heeft echter weinig of geen zin al die groote getallen voor te lezen spreker is het eens met den heer Wilbrink, die er reeds ver leden jaar bij de begrooting op wees, dat het op zich zelf weinig zin heeft een staatje te geven van de werken, die in uitvoering of aanbesteed zijn, maar dat belangrijker is wat er nu inderdaad gebeurd is, en hoevele personen ten gevolge

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 14