114
DONDERDAG 23
FEBRUARI 1939.
Gemeentebcgrooting Algemeene beschouwingen.
(Wilmer e.a.)
wanneer voorgesteld werd dit verslag aan den Raad te doen
uitbrengen.
Verder stelt de heer van Eek voor, dat een dienstcom
missie ook zal worden ingesteld, als het personeel slechts
tot één organisatie behoort of als het aantal, behoorende
tot de tweede organisatie, minder dan 5 bedraagt.
De heer Tepe verwees hierbij naar art. 5 van het Ambte
narenreglement, een voortreffelijke bepaling, die tot dusverre
aan sprekers aandacht was ontsnapt, maar, naar het hem
voorkomt, ook aan de aandacht van meer dan een hoofd
van dienst. Hij gelooft n.l. niet, dat alle hoofden van dienst
wekelijks minstens een vastgesteld uur beschikbaar stellen,
waarop de ambtenaren met hem over dienstzaken of over
hun persoonlijke belangen kunnen spreken. Het doet hem
veel genoegen, dat de dienstzaken in dit artikel het eerst
worden genoemd. Als echter een dienstcommissie door deze
bepaling overbodig zou worden, wanneer de leden van het
personeel slechts tot één organisatie behooren, waarom zou
die commissie dan niet overbodig zijn, wanneer zij bij meer
dan een organisatie zijn aangesloten? Ook dan kunnen de
betrokkenen op het vastgestelde uur een bespreking aan
vragen.
De Voorzitter: Du choc des opinions jaillit la vérité!
De heer Wilmer is van meeniDg, dat het belang der zaak
niet zoozeer ligt in de gezamenlijke bespreking als wel in het
feit, dat er een bespreking gehouden kan worden. Spreker
acht het wel niet noodig, dat er met de verschillende organi
saties afzonderlijk wordt gesproken, maar hij zou dat toch
ook niet erg vinden. De practijk der dienstcommissies is
misschien in zooverre verkeerd, dat de leden meer als ver
tegenwoordiger der organisatie dan als persoon optreden.
Spreker zegt niets ten nadeele der organisaties. Hij acht het
zeer gewenscht, dat het personeel zijn vertegenwoordigers
door middel van de organisaties aanwijst, maar de leden
der dienstcommissies zijn z. i. niet in de eerste plaats ver
tegenwoordigers van organisaties. Zij vertegenwoordigen het
personeel van den betrokken tak van dienst.
De heer Schriller ontkent dit.
De heer Wilmer is van meening, dat, als men die opvatting
huldigt, men de medezeggenschap reeds in de kiem doodt.
De dienstcommissies moeten wel uit leden der organisaties
bestaan, maar die leden vertegenwoordigen daar het personeel
van den betrokken tak van dienst.
Wat de politie betreft, hoopt spreker, dat de Voorzitter
het met hem eens zal zijn, dat de agenten, die het grootste
aantal processen-verbaal opmaken, daarom nog niet de beste
zijn en dat zij, die het kleinste aantal processen-verbaal
opmaken, daarom nog niet tot de slechtste behooren.
De Voorzitter: Wij zijn het volmaakt eens op dit punt.
De heer Bergers merkt op, dat het niet zijn gewoonte is,
in tweede instantie te spreken. De Wethouder heeft zich
echter van sprekers opmerkingen over de tarieven van het
Slachthuis wat goedkoop afgemaakt. Spreker vermoedt, dat
dit zijn eigen schuld is. Hij weet n.l., dat men dergelijke
punten in een commissievergadering tot klaarheid dient te
brengen. Hij heeft er de aandacht op gevestigd, dat het
aantal slachtingen in het geheele land terugloopt. De hoofd
zaak is echter, dat het bij de gemeentelijke slachtplaatsen
daalt, maar bij de particuliere slachtplaatsen schrikbarend
vooruitgaat. Men interrumpeert: Omdat zij daar geen loonen
betalen. Daar weet men niets van. Het gaat niet om het loon.
Men betaalt daar evengoed een behoorlijk loon als op een
gemeentelijke slachtplaats, doch particuliere slachtplaatsen
kunnen echter veel goedkooper worden geëxploiteerd.
De heer Wilbrink: Zij gaan failliet!
De heer Bergers merkt op, dat faillissementen in elke
branche voorkomen. Wel koopen de groote slachterijen zoo
veel mogelijk de kleine slachtplaatsen op om de concurrentie
te verminderen. Hoe minder concurrentie zij hebben, hoe
goedkooper zij kunnen zijn wegens het grootere aantal
slachtingen.
Bij de behandeling van het voorstel in zake de school-
voeding was spreker verhinderd, de commissievergadering
bij te wonen, hetgeen hem zelden overkomt. Hij stelt de
vraag, wat het zwaarste weegt: de financiën der gemeente
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Bergers e.a.)
of het belang van de 25 der kinderen, die aan de voeding
blijven deelnemen. Ook spreker is van oordeel, dat juist
deze kinderen het voedsel het meest noodig zullen hebben
en dit is voor hem een overwegend bezwaar om zijn stem
aan de afschaffing tijdens de vacanties te geven. Hij erkent,
dat de schoolvoeding veel geld eischt en dat men er daarom
bezwaarlijk uitbreiding aan kan geven. Het is echter veel
moeilijker, iets, dat men reeds geeft, terug te nemen. Daarom
zal spreker zich niet verzetten tegen het handhaven van de
schoolvoeding tijdens de vacanties.
De heer Manders constateert, dat de Wethouder van
Sociale Zaken in principe tegen werkverschaffing is, maar
zich daartegen in sommige gevallen niet wil verzetten. Hij
heeft verder beweerd, dat men ten platten lande gemakke
lijker werkverschaffingsobjecten kan vinden dan in de groote
steden. Spreker vestigt er echter de aandacht op, dat de
werkverschaffingsarbeid op het platteland dikwijls bestaat
in het uitdiepen van slooten en op overeenkomstig gebied
is z. i. ook in Leiden wel iets te vinden, al zijn het dan niet
juist slooten. Spreker vindt het heel mooi, dat de Wethouder
ook het oog gericht houdt op objecten buiten de gemeente,
maar merkt op, dat in die gevallen (verbetering van dijken,
verkaveling van gronden en verbetering van de Nieuw-
koopsche plassen) de arbeid van Leidsche arbeiders aan
andere gemeenten ten goede komt. Hij heeft daartegen ten
slotte geen bezwaar, maar zou het toch mooier vinden, als
het geld, dat de gemeente hieraan besteedt, voor het aan
brengen van verbeteringen binnen de gemeente zou worden
gebruikt. Men zou b.v. veel werk kunnen vinden in het
schoonmaken van de singelgrachten. Dat is een veel uit
gebreider plan dan het schoonmaken van slooten, zooals
spreker dit dezer dagen b.v. achter Zevenhoven heeft gezien.
Spreker geeft zijn denkbeeld dus aan den Wethouder ter
overweging.
Spreker verwijst naar het antwoord van den Voorzitter
op de passage in het sectie-verslag, waarin wordt aange
drongen op vermindering van het aantal verkeersagenten en
verkeersheuvels, die volgens het betrokken lid even zooveel
verkeersobstakels kunnen vormen. Spreker gelooft, dat de
Voorzitter aanneemt, dat de bijzin hier op de beide woorden
(verkeersagenten en verkeersheuvels) slaat, hij zal alleen
betrekking hebben op de verkeersheuvels. Deze laatste vormen
verkeersobstakels, de agenten natuurlijk niet. Spreker is van
meening, dat vele verkeersheuvels niet moeten worden ge
handhaafd, althans niet op de plaatsen, waar zij zich nu
bevinden. De Voorzitter betoogde, dat men de boomen aan
den Rijnsburgerweg niet zou willen missen, maar spreker
merkt op, dat in Rotterdam de geheele Delftsche Poort wel
wordt verplaatst. Toch kon deze poort ook als een object
beschouwd worden om het verkeer te leiden.
De Voorzitter: Maar de Delftsche Poort is geen verkeers
heuvel.
De heer Maiulers: Dat zijn de spoorboomen ook niet.
De Voorzitter schorst vervolgens de vergadering tot des
avonds te 8 uur.
Voortzetting van (le geschorste openbare vergadering van
20 Februari 1939 op Donderdag 23 Februari 1939,
des avonds te 8 uur.
Thans zijn afwezig de heeren Splinter, Tepe en Dub-
beldeman.
Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over de
begrooting.
De heer Beekenkamp geeft den heer Tepe slechts toe,
dat hij in zijn beschouwingen over het Utrechtsche stelsel
in zake het bewaarschoolonderwijs in zooverre eenzijdig is
geweest, waar hij alleen met enkele cijfers aangetoond heeft,
dat de afschaffing van het openbaar bewaarschoolonderwijs
voor de gemeente Utrecht aanmerkelijk financieel voordeel
heeft gebracht. Tot een juist begrip van de zaak releveert
spreker, dat tengevolge van de verandering van stelsel in de
gemeente Utrecht het aantal leerlingen van de neutrale be
waarscholen in de gemeente Utrecht niet is teruggeloopen,
maar integendeel aanmerkelijk is gestegen, zooals blijkt uit
het volgende staatje: