112
DONDERDAG 23
FEBRUARI 1939.
Gemecntebegrooting Algemeene beschouwingen,
(van Eek e.a.)
die wel in de regeling der Dienstcommissies voorkomen. Er
bestaat bij de hoofden van dienst niet veel sympathie voor
de Dienstcommissies en in het algemeen zijn zij niet geneigd,
een deel van hun tijd hiervoor te geven. Spreker vreest dus
verschillende moeilijkheden. Men heeft van den heer Coster
vernomen, dat er soms 2 jaren voorbijgaan, waarin geen
vergadering van een Dienstcommissie wordt gehouden en
spreker heeft dat ook herhaaldelijk ondervonden. De hoofden
van dienst zijn in het algemeen overladen met werk. Spreker
vreest dus, dat de genoemde bepaling in de praktijk niet tot
resultaten zal leiden en wil zijn voorstel dus liever handhaven.
Hij acht het heel natuurlijk, dat er een Dienstcommissie is,
ook al is er maar één organisatie.
Wat voorstel 4 betreft, na de verklaring van den Wet
houder, dat deze onder arbeids- en dienstvoorwaarden ook
verstaat de wijze, waarop en de omstandigheden, waaronder
de arbeid wordt verricht, trekt spreker het eerste deel van
dit voorstel in.
Ten aanzien van het tweede deel van voorstel 4 heeft de
heer Tepe bezwaar tegen de vaststelling van dag en uur,
omdat het mogelijk is, dat de hoofden van dienst die tijd
stippen niet kunnen reserveeren. Spreker geeft dit toe, maar
is toch geschrokken van de uitlating van den heer Tepe, dat
dergelijke bepalingen worden opgenomen om te worden
ontdoken.
De heer Tepe: Dat is een uitlating van het College; zij
staat in de Memorie van Antwoord.
De heer van Eek: Des te erger, want dan beteekent de
bepaling heel weinig.
De heer Tepe: Ik heb ook niet gezegd „ontdoken", maar
„overtreden". Dat is iets geheel anders.
De heer van Eek: Maar men maakt toch geen verordening
om die te laten overtreden en het is toch wel bezwaarlijk,
wanneer Burgemeester en Wethouders zelf zeggen, dat een
verordening wel kan worden overtreden. Spreker begrijpt,
dat de hoofden van dienst het druk hebben, maar zij meenen
ten onrechte, dat dit niet tot hun eigenlijke werk behoort.
Naar sprekers meening behoort het er wel toe en maken zij
zich aan een verzuim schuldig, als zij de bepaling niet toe
passen. Als het College reeds bij voorbaat aanneemt, dat
deze overtreden wordt, zal er, naar spreker vreest, niet veel
van terechtkomen.
De heer Tepe herinnert er aan, dat hij een voorbeeld heeft
genoemd, waaruit bleek, dat er geen stof voor een ver
gadering was.
De heer van Eek noemt dit een heel verstandige opmerking.
Spreker is daarvoor altijd vatbaar en is dus bereid, de be
doelde woorden te schrappen, als de heer Tepe namens
Burgemeester en Wethouders toezegt, dat men zijn best zal
doen om de bepaling na te leven en zal zorgen, dat er inder
daad tenminste eenmaal per drie maanden zal worden ver
gaderd. In dat geval zal spreker de woorden „op een vast-
gestelden dag en een vastgesteld uur" laten vervallen.
De heer Tepe verklaart, dat Burgemeester en Wethouders
inderdaad het mogelijke zullen doen om de bepaling te doen
naleven. Dan is het echter noodig, dat, indien een vergadering,
die zou moeten worden gehouden, niet gehouden wordt, dit
aan het College wordt gerapporteerd. Het College kan niet
nagaan, of alle Dienstcommissies zich aan de bepaling
houden.
De heer van Eek antwoordt, dat hij dit ook niet verlangt.
Spreker verlangt alleen, dat Burgemeester en Wethouders
verklaren, dat, indien de bepaling wordt aangenomen, zij ook
zal worden toegepast.
De heer Tepe vraagt, of de heer van Eek ook de aanvulling
overneemt, bestaande in het inlasschen van de woorden
„van genoegzaam belang".
De heer van Eek vreest, dat deze toevoeging tot onzeker
heid zal leiden. Wat is „van genoegzaam belang"?
De heer Tepe antwoordt, dat, indien daarover werkelijk
verschil van meening mocht ontstaan, Burgemeester en
Wethouders kunnen beslissen. In de eerste plaats moet het
hoofd van dienst daarover oordeelen, maar als de organisaties
van meening zijn, dat een hoofd van dienst ten onrechte
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Tepe e.a.)
weigert, een vergadering te beleggen, kunnen zij bij Burge
meester en Wethouders in beroep gaan.
De heer van Eek verklaart zich na de mededeeling, dat de
organisaties in geval van een weigering in beroep kunnen
gaan bij Burgemeester en Wethouders bereid, na het woord
„bespreking" in het eerste lid van artikel 21 de woorden
„van genoegzaam belang" in te lasschen.
Tegen het laatste deel van het voorstel heeft de Wet
houder bezwaar, omdat een jaarverslag gedrukt moet worden.
Spreker heeft dit voorgesteld, opdat Burgemeester en Wet
houders kunnen controleeren, of de bepaling in zake de
driemaandelijksche vergaderingen wordt nageleefd. Als de
verslagen nu aan Burgemeester en Wethouders worden uit
gebracht, behoeven zij niet te worden gedrukt en blijft de
contröle toch bestaan.
De Voorzitter merkt op, dat dit in het voorstel niet ver
meld staat.
De heer van Eek deelt mede, dat hij dit aan het voorstel
toevoegt.
De Voorzitter constateert, dat de aanhef van het voorstel
eveneens is gewijzigd en dat de heer van Eek zich met die
wijziging eveneens heeft vereenigd.
De heer van Eek deelt mede, dat het voorstel No. 5 uitgaat
van het feit, dat een deel der bevolking uit tegenstanders van
het houden van optochten op Zondag bestaat, terwijl het
andere deel daartegen geen bezwaar heeft. Spreker wil niet
het onderste uit de kan hebben en vraagt daarom de vrijheid
daartoe slechts voor den namiddag. Hij ontziet dus den
geheelen Zondag-voormiddag. Menschen, die buiten de ge
meente wonen, kunnen hier moeilijk op een anderen tijd dan
op Zondag aan een optocht deelnemen. Eenerzijds zal het
houden van optochten op Zondagmiddag misschien ergernis
wekken, maar anderzijds worden zij, die dat wenschen, toch
ook belemmerd, omdat zij dat op Zondagochtend niet kun
nen doen. Dit is dus een poging om rekening te houden met
beide inzichten. Daarom wenscht spreker dit voorstel te
handhaven.
Voorstel 6 vloeit naar zijn oordeel voort uit de rechts
gelijkheid van alle ingezetenen. Verhuurders van particuliere
gebouwen mogen rekening houden met hun persoonlijke
meening, maar een gemeentebestuur mag dit naar sprekers
meening niet doen. De Voorzitter heeft zich beroepen op een
Koninklijk Besluit, dat al eenige jaren oud is. Spreker weet
niet, of een gemeente, die het daarmede niet eens is, er toch
rekening mee moet houden. Het verbod behelst, dat ambte
naren geen lid van de bedoelde vereenigingen mogen zijn,
maar de vereenigingen zelf zijn niet verboden. Dat het
Gemeentebestuur geen zalen zou mogen verhuren aan ver
boden vereenigingen, kan spreker zich voorstellen, maar
zoolang dat niet het geval is en de bedoelde vereenigingen
dus in andere zalen wel kunnen vergaderen, behoort de ge
meente z. i. geen onderscheid te maken. Hij acht deze zaak
van vrij groot belang, omdat het een uiting van democratie
is, verdraagzaam te zijn jegens anderen en ook aan menschen
van gansch andere richting de rechten toe te kennen, waarop
men zelf aanspraak maakt. Er kunnen omstandigheden zijn,
waarin dit niet is vol te houden, maar zoolang dat wel kan,
moet men geen onderscheid maken. Spreker heeft artikelen
van de Grondwet voorgelezen, die gelijke rechten toekennen
aan de belijders van verschillende godsdiensten en deze op
vatting moet z. i. in het algemeen worden gehuldigd. Hij
wenscht de democratie ook alleen te verdedigen met demo
cratische middelen. Richtingen, die men verkeerd acht, kan
men bestrijden, maar niet door haar een zaal te onthouden.
Dat is een middel, dat de democratie naar sprekers meening
niet mag toepassen. Hij weet niet, of de Kroon thans nog
dezelfde meening is toegedaan, maar naar zijn oordeel is dit
een recht, waarop men aanspraak mag maken. Men laat ook
alle ingezetenen belasting betalen en zij hebben ook dezelfde
private rechten; spreker ziet niet in, waarom dit recht aan
een deel van hen zou moeten worden onthouden.
De heer Wilmer constateert, dat zijn bewering, dat de
sociaal-democratische Wethouders de door de S.D.A.P. op
gewekte verwachtingen niet hebben vervuld, in het debat
niet is weerlegd. De heer Verweij heeft wel cijfers gegeven
van de openbare werken, die in de laatste jaren zijn aan
besteed. Hij denke eens na over het feit, dat er op 1 December
1934, toen er nog geen sociaal-democratische Wethouders
waren, voor 1.421.000.aan werken loopende was. Daarna
kwamen de verkiezingen en deed de S.D.A.P. haar intrede