WOENSDAG 22 FEBRUARI 1939.
97
Gemeentebegrooting Algemcene beschouwingen.
(Wilbrink.)
architectuur en tot een betere aansluiting der bebouwing
zou kunnen komen, al meent spreker, dat ook een schoonheids
commissie aan het door den heer Key bedoelde geval niet
veel zou hebben kunnen veranderen.
De heer Schriller verwacht, dat de samenvoeging van het
Bouw- en Woningtoezicht met Gemeentewerken op teleur
stelling zal uitloopen en dat men daarop te eeniger tijd wel
zal terugkomen. Naar sprekers meening heeft de samen
voeging niet alleen een belangrijke bezuiniging opgeleverd,
maar bovendien een vlugge behandeling der aanvragen
bevorderd, waardoor de belangen der bouwnijverheid in
hooge mate zijn gediend.
De heeren Würtz en Manders hebben opmerkingen gemaakt
over den verkoop van grond en over de qualiteiten van de
ambtenaren, die met den grondverkoop zijn belast. De
vraag, of alles wat in het aangehaalde ingezonden stuk
beweerd werd, juist is, beantwoordt spreker ontkennend.
Er is wel grond verkocht voor 6.40 maar er is geen sprake
van, dat daarvoor destijds 10.was geboden. Wel is er
eens een bod gekomen op terreinen, die aan denzelfden
weg gelegen zijn, maar oneindig veel gunstiger en met
veel fraaier uitzicht. Ook de verkaveling van die terreinen
is gunstiger, maar zelfs daarop is nog geen bod van 10.
ingekomen. De bedoelde berichtgeving is dus lichtelijk
tendentieus.
De heer Manders is van meening, dat de betrokken dienst
niet voldoende commercieel inzicht heeft. Naar sprekers
meening toont de bedoelde dienst een flinke mate van handels
inzicht. Juist de critiek, die op den dienst wordt uitgeoefend,
geeft hem aanleiding, dit te constateeren. Men heeft er n.l.
een verwijt van gemaakt, dat op één punt grond is aangeboden
voor 13.op een tweede punt is verkocht voor 10.en
een in de nabijheid daarvan gelegen terrein tegen 8.50 is
afgestaan. Kennende de ligging en de diepte dezer gronden
en de omstandigheden, waaronder de verkoop geschiedde,
is spreker er van overtuigd, dat deze verschillen voort
spruiten uit een behoorlijke oriëntatie ten opzichte van de
tegenwoordige handelswaarde niet alleen van de verkoop
prijzen dezer gronden. Het overkomt iederen koopman
wel eens, dat hij aanvankelijk ƒ1.000.vraagt, maar het
zelfde goed later voor 850.laat, als men geen 1.000.
wil geven. Daaruit blijkt allerminst, dat men geen voldoende
inzicht zou hebben in de handelswaarde van het object. De
handelswaarde kan vooruit of achteruit gaan en ook de
kundigste koopman kent wel eens een te hooge waarde
toe aan een object. Later moet hij dan erkennen, dat hij te
hoog heeft gemikt, al had hij het op basis van den kostprijs
ook vroeger wel goedkooper kunnen afgeven. Dat bewijst
echter nog geen gebrek aan commercieel inzicht, want geen
enkele koopman ontkomt aan dergelijke fouten, tenzij hij
tot het ras van de zeer gelukkigen behoort, wien alles meeloopt.
Dezen eisch kan men echter zichzelf niet stellen en dus ook
niet aan een ambtenaar. Spreker wil daarmede niet beweren,
dat er aan de grondpolitiek der gemeente niets mankeert.
Hij heeft daaraan tijdens de waarneming van zijn functie
aandacht geschonken en er zijn ook enkele kleine wijzigingen
aangebracht. Ook zullen er nog wel meer verbeteringen
kunnen worden ingevoerd. Scherpe verwijten zijn naar
sprekers overtuiging echter niet op hun plaats. Noch de heer
Würtz noch de heer Manders hebben trouwens scherpe ver
wijten gedaan, maar sprekers opmerkingen zijn dan ook meer
gericht tot buitenstaanders, die zich hierover scherp hebben
uitgelaten.
Spreker komt thans tot de opmerkingen over handel,
industrie en verkeer.
De heer Manders heeft betoogd, dat de gemeente de ver-
keersmogelijkheden zooveel mogelijk moet benutten. Het is
juist, dat hij daarop de aandacht heeft gevestigd. De gemeente
heeft het geluk in een driehoek van groote verkeerswegen te
liggen, waarop aansluitende wegen worden aangebracht, die
■zeker van beteekenis zullen zijn voor handel en industrie
en de aantrekkelijkheid van Leiden voor het vestigen van
bedrijven zullen verhoogen. Dat het College daarvoor een
open oog heeft, blijkt wel uit het feit, dat den Raad voorstellen
hebben bereikt tot aankoop van gronden in den Cronesteyn-
schen en den Boschhuizer polder, nadat het College tot de
overtuiging was gekomen, dat ter zake van de industrie
terreinen de bakens moeten worden verzet. Op het laatst
vastgestelde groote uitbreidingsplan was het Noorden der
stad aangewezen voor de industrieterreinen, een plaats, die
ten aanzien van de ligging der stad ook de meest gewenschte
is. Het bleek echter, dat er absoluut geen animo was voor
vestiging aldaar, niet alleen wegens den slechten grond, maar
ook omdat de hoedanigheid van het grondwater daar zeer
slecht is. Het College heeft de bakens dan ook finaal verzet
en zoekt de uitbreiding nu aan den anderen kant van de stad.
Gemeentebegrooting Algenxeene beschouwingen.
(Wilbrink e.a.)
Dit met te meer vertrouwen, toen bekend werd, dat de
Provincie heeft besloten, door den Boschhuizer polder een
weg aan te leggen, die aansluit op den Zoeterwoudschen weg
en ook aansluiting zal geven op de groote wegen naar Amster
dam, Rotterdam en den Haag. Naar sprekers meening mag
men het op de creditzijde van het College schrijven, dat het
in dit opzicht de oogen ten volle open heeft gehad voor de
belangen der gemeente. Men spreekt hier veel over werkver
ruiming, maar in Leiden en in geheel Zuid-Holland zal een
werkelijk groote werkverruiming slechts kunnen worden
verkregen door een sterke uitbreiding van industrie. Men zal
Leiden dus zoo aantrekkelijk mogelijk moeten maken voor de
vestiging van industrieën. Men moet daarvoor voldoende en
goed gelegen terreinen beschikbaar hebben en er voor zorgen,
dat de aansluitende land- en waterwegen zooveel mogelijk
aan de te stellen eischen voldoen. Daarop is de volle aandacht
dan ook geconcentreerd en Burgemeester en Wethouders
hopen en vertrouwen, dat dit voor Leiden rijke vruchten zal-
afwerpen.
Over werkverruiming en werkverschaffing zijn opmer
kingen gemaakt door de heeren Snel, Eikerbout en Knibbe.
Men heeft bezwaren geuit tegen de werkverschaffing en
op den voorgrond gesteld, dat gewoon werk niet in werk
verschaffing mag worden uitgevoerd. Anderzijds is de eisch
gesteld, dat de gemeente toch objecten voor werkverschaffing
moet aanwijzen. Men vroeg, wat Burgemeester en Wethou
ders op dit gebied hebben gedaan en wat zij nog denken te
doen. Van hetgeen gedaan is, vindt men een opsomming in de
Memorie van Antwoord. Bovendien komen nog enkele kleine
objecten aan de orde. Het College hoopt spoedig een voorstel
te kunnen doen tot doortrekking van den Lammenschansweg
om aldus aansluiting te verkrijgen op den nieuwen provin
cialen weg door den Boschhuizer polder. Dit wordt een mooie
uitvalspoort voor de gemeente, waardoor de woonwijk aan
den Zoeterwoudschen weg een korte verbinding krijgt met
de stad en tevens bouwterreinen worden gereed gemaakt,
die ook op zeer geringen afstand van de stad liggen en dus
spoedig bebouwd kunnen worden. Ook dit bevordert dus de
werkverruiming.
De heer Snel heeft betoogd, dat de beslissing, of een werk
in werkverschaffing zal worden uitgevoerd, niet mag afhangen
van den financieelen toestand der gemeente. Hij schaart
zich blijkbaar naast den heer van Eek, die opmerkte, dat elk
werk op zichzelf economisch nut heeft. Er zijn echter nu een
maal productieve en improductieve uitgaven en bij de uit
voering van improductieve werken heeft men toch zeker wel
rekening te houden met den financieelen toestand der ge
meente. Dit geldt b.v. voor de verbetering van de Hooigracht
en de vernieuwing van de Gepekte brug, al heeft het
College nog niet beslist, of deze werken op de normale
wijze of in werkverschaffing moeten worden uitgevoerd. Men
kan immers niet zeggen, dat de verbetering van de Hooigracht
absoluut noodzakelijk is, al is men van de wenschelijkheid
daarvan overtuigd. De vernieuwing van de Gepekte brug
en de doorbraak van de Pelikaanstraat kan men eveneens
als zeer gewenscht beschouwen, maar men kan volstrekt niet
zeggen, dat deze werken absoluut noodzakelijk zijn, ongeacht
den financieelen toestand der gemeente. Men vraagt nu:
„Waar is dan het einde?"
Spreker weet zelfs niet waar het begin is, dus nog veel
minder, waar het einde is. Juist deze zaken moet men geval
voor geval beoordeelen. Het is ook moeilijk, de doortrekking
van den Wassenaarschen weg noodzakelijk te noemen, want
het is zoo goed als zeker, dat deze weg voorloopig geen uitweg
krijgt op den Rijksweg. Men kan deze doortrekking dus wel
bevorderen in het belang der werkverruiming, maar in de
eerste jaren zal dit geen enkel economisch nut hebben. Het
is dus zeer begrijpelijk, dat men dergelijke objecten kiest
voor de werkverschaffing. Anders staat het natuur lijk met de
eventueele doortrekking van den Lammenschansweg. Daar
door worden bouwterreinen opengelegd, die de gemeente kan
exploiteeren. Bovendien zal deze weg binnen betrekkelijk
korten tijd voor het verkeer bijna noodzakelijk worden. Als
men er bezwaar tegen maakt, dat dit object in werkver
schaffing wordt uitgevoerd, kan spreker dat beter begrijpen.
In zake de Gepekte brug kan hij den heer Eikerbout ge
ruststellen. Dit zal een vaste brug worden. De heer Eikerbout
gaf echter ook te kennen, dat, als men zelfs den bruggenbouw
in werkverschaffing zou gaan uitvoeren, hij zich zou moeten
verzetten. Spreker moet hem attent maken op een inconse
quentie, want de heer Eikerbout heeft zelf het denkbeeld
aan de hand gedaan, de walmuren in werkverschaffing te
doen vernieuwen en dan nog wel door metselaars, die voor
hun steun zouden werken, met een toeslag. Nu behoort het
vernieuwen van walmuren tot het noodzakelijke onderhoud,
want als deze gaan afbrokkelen en men zorgt dan niet voor