70 DINSDAG 21 FEBBUABI 1939. Gemeenlebegrooting Algemeene beschouwingen, (van der Kwaak.) van dienst in een andere gemeente (naar spreker meent geestverwant van den heer Snel) het volgende deed schrijven „Het eenvoudigste controlemiddel, dat n. b. op eisch van het Departement van Sociale Zaken is ingevoerd, n.l. het gezinsinkomenbriefje, wordt eenvoudig overboord gezet." Mevrouw Braggaar heeft aangetoond, dat het aantal aan meldingen zelfs voor het sneeuwruimen groot was. Spreker trekt dit geenszins in twijfel, integendeel het bevestigt zijn overtuiging, dat velen gaarne in de werkverschaffing willen arbeiden. De heer van Eek betoogde, dat er arbeid moet komen en wel naar een vast plan. Hij beriep zich daarbij o. a. op het Christelijk-Historisch Weekblad. Spreker stelt daar tegenover de opvatting van een ander lid der C.-H. partij, n.l. van Prof. De Savornin Lohman, die o. a. het volgende zei: „Een tweede onderdeel van regeeringsbeleid, waarbij ik een oogenblik wensch stil te staan, is de bestrijding der werkloosheid. Het lofwaardig doel der Eegeering is, gelijk de Minister van Sociale Zaken het in zijn circulaire van 3 Februari uitdrukt, de bestrijding der werkloosheid ge leidelijk in de plaats te stellen van de leniging der gevolgen van dit euvel, al bedoelde Zijne Excellentie daarmede natuur lijk allerminst te zeggen, dat er voordien aan de bestrijding der werkloosheid niets was gedaan! Maar al te veel wordt die indruk soms gewekt. In de radiorede, waarmede de Koningin zich kortgeleden tot het volk richtte, gewaagde Hare Majesteit niet alleen van de materieele moeilijkheden, maar ook van het schrijnend leed en de gedruktheid in het hart van hen, die van werk verstoken zijn. Zoo groot is dat leed, dat men van niemand lichtvaardig mag veronderstellen, dat hij daarvoor minder gevoelig zou zijn. Natuurlijk loopen opvattingen over de doelmatigheid, vooral op den duur, van de verschillende middelen, die tot bestrijding van deze ziekte van ons volks lichaam worden aanbevolen, uiteen. Dat spreekt van zelf, omdat de economische en de financieel-politieke inzichten zoozeer verschillen. Men kan en mag elkaar óp dat punt bestrijden, maar het is grievend en toch geschiedt het soms, hoewel minder in dan buiten het Parlement als daarbij over en weer met het argument wordt gewerkt, dat wie tegen een bepaald geneesmiddel bezwaar heeft, kennelijk niet voldoende van den ernst van den toestand is doordrongen, omdat hij anders zijn economisch stokpaardje wel op stal zou zetten. Dit element blijve buiten het debat. In het Yoorloopig Verslag is blijkbaar van sociaal-demo cratische zijde de Eegeering verweten, dat zij geen behoorlijk samenstel van plannen heeft ter bestrijding der werkloosheid. Dat maakt den indruk, dat men zich zoo op het begrip „plan" heeft vastgelegd, dat men geen oog meer heeft voor de geheele reeks door de Eegeering voorgenomen en in ons Voorloopig Verslag op blz. 19 samengevatte voorzieningen, alleen omdat zij niet in één plan zijn samengevoegd. En het is toch werkelijk een indrukwekkende lijst! Uiteraard ondervindt ook van die zijde critiek, dat het partieele plan, dat er dan wel is, het dusgenaamde plan- Westhof, door de Eegeering niet als een soort economische Bijbel wordt beschouwd, op dezelfde wijze als het plan van den Arbeid in de kringen der S.D.A.P. als een soort sociaal, politiek, economisch evangelie wordt gewaardeerd. Ik wil gaarne den tol mijner bewondering betalen aan het omvangrijke en belangrijke werk, dat als het plan- Westhof bekend staat, maar ik vind het niet anders dan vanzelf sprekend, dat een verantwoordelijke Eegeering een op haar verzoek uitgebracht rapport critisch bekijkt al vorens te beslissen, wat voor uitvoering in aanmerking kan komen. Natuurlijk zal ieder er zich over verheugen, als het resultaat van het onderzoek is, dat zooveel mogelijk werk- loozen aan den slag kunnen komen, zonder dat zich de bezwaren openbaren, die sommigen, zooals b.v. de agrarische specialiteit der C.-H. Unie, ir. Smits, blijkens zijn onlangs voor den Christelijken Boeren- en Tuindersbond gehouden referaat, vreezen." Spreker zal niet trachten, aan deze krachtige argumentatie nog meer kracht bij te zetten, wat hem toch niet zou ge lukken. Wel neemt hij van harte de opmerking over, dat het leed der werkloosheid zoo groot is, dat men van niemand lichtvaardig mag veronderstellen, dat hij daarvoor minder gevoelig zou zijn. Door het niet invoeren van werkverschaffing op groote schaal sluit men arbeiders uit, die gaarne op deze wijze willen werken. Thans iets over het voorstel tot stopzetting van de school kindervoeding tijdens de vacantie, met uitzondering van de Kerstvacantie. Spreker betreurt het, dat de Directeur van den Geneeskundigen- en Gezondheidsdienst de qualificatie heeft gebezigd, dat het bestuur van Schoolkindervoeding Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen, (van der Kwaak e.a.) zelfgenoegzaam is. Men kan van meening verschillen, maar het gaat niet aan, een dergelijke uitlating te doen in een officieel rapport. De twee gedelegeerden hebben het den Eaadsleden niet gemakkelijk gemaakt, want mevrouw Braggaar acht de bezwaren onoverkomelijk en de heer Eikerbout vindt ze niet zoo erg. Spreker zal zijn stem dus moeten bepalen naar hetgeen het College mededeelt, n.l. dat in de vacantie slechts 25 van de kinderen aan de voeding deelneemt. Daarmede toonen de ouders z. i. duidelijk, dat zij de voeding in de vacantie niet zoo sterk waardeeren als men zou vermoeden. Mevrouw Braggaar heeft medegedeeld, dat deze 25 afkomstig zijn uit de groote gezinnen. Staat dit vast? Kunnen het niet de kinderen zijn, die in de buurt der scholen wonen? In de sectie-vergadering heeft men den wensch te kennen gegeven, dat de spaarregeling ook door Maatschappelijk Hulpbetoon zou worden ingevoerd. Van het lid, dat dezen wensch heeft geuit, had spreker zeker een voorstel verwacht, maar tot zijn verwondering bleek, dat dit lid reeds het woord heeft gevoerd, maar het onderwerp in het geheel niet heeft aangeroerd. Waarom hij dit niet heeft gedaan, is spreker niet bekend, maar hij deelt mede, dat hij in de Commissie van Maatschappelijk Hulpbetoon zijn stem aan het principe- voorstel niet heeft kunnen geven en wel om de volgende redenen 1. de invoering van deze regeling zou ongeveer 6.000. kosten 2. voor de ondersteunden verwacht spreker er weinig effect van, want zij, die reeds jaren steun ontvangen, zullen er moeilijk aan kunnen deelnemen; 3. voor den dienst zou het uiterst moeilijk zijn, objectief te beoordeelen, of goederen door den dienst dan wel uit het gespaarde bedrag moeten worden verstrekt. Nu de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon reeds heeft verklaard, dat zij de invoering der spaarregeling niet gewenscht acht, komt het spreker beter voor, thans niet dieper op deze zaak in te gaan. De heer van der Laan constateert, dat het beeld, dat den Eaad in deze begrooting wordt voorgezet, zeer somber is en dat er bovendien geen vooruitzichten op een spoedige verbetering bestaan. De hooge uitgaven worden in hoofdzaak veroorzaakt door Maatschappelijk Hulpbetoon en door de1 werkloozenzorg. Allerlei middelen ter verbetering zijn opgesomd, waarvan het voornaamste is: verruiming van de werkgelegenheid. De heer van Eek noemde het Plan van den Arbeid en het plan-Westhof. Indien door de uitvoering dezer plannen de werkloosheid blijvend vermindert, moeten zij natuurlijk met beide handen worden aangegrepen. Spreker gelooft echter stellig, dat door uitvoering van groote werken een blijvende daling der werkloosheid nog niet is te verwachten. Hij wijst op de groote werken, door het Eijk ondernomen, zooals de Zuiderzee-werken, waarmede een bedrag van 200.000.000.gemoeid was, den bouw der groote bruggen over de rivieren, die millioenen hebben gekost, verbetering van wegen door het geheele land. Ook de gemeente heeft al het mogelijke gedaan om de werkloosheid te bestrijden: verbetering van rioleeringen, van wegen en bruggen, enz. De bouw van het stadhuis vordert meer dan 1.000.000. Toch is het aantal werkloozen in de gemeente maar zeer weinig gedaald. Zijn er dan geen andere middelen? Spreker denkt aan een middel, dat in andere landen reeds is toegepast, n.l. verkorting van den werktijd, op wachtgeld stelling en pen- sionneering op lageren leeftijd dan gewoonlijk. Hij was voor nemens een voorstel in te dienen om Burgemeester en Wet houders te verzoeken na te gaan, of door verkorting van den werkduur een vermindering van het aantal werkloozen kan worden verkregen. Het bleek hem echter, dat hetzelfde voorstel in vorige jaren in de sectie-vergaderingen is be sproken, maar door Burgemeester en Wethouders afgewezen en wel voornamelijk, omdat dit nationaal of internationaal zou moeten worden geregeld en de Eegeering daartoe niet in staat is. Spreker bestrijdt deze meening en beroept zich op een praeadvies van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam, waarin o. a. het volgende staat: „Vooropgesteld zij, dat het Gemeentebestuur volkomen vrij is om den werktijd van zijn eigen personeel eventueel op een lager maximum te brengen dan in de Arbeidswet is bepaald. Wettelijke bezwaren tegen de invoering van een 40-urigen werktijd voor de gemeentelijke diensten en be drijven zijn er evenmin trouwens als in de particuliere bedrijven dus niet." Hij begrijpt echter, dat er een geheel ander argument tegen het denkbeeld wordt aangevoerd, n.l. dat de gemeente

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 6