68 DINSDAG 21 FEBRUARI 1939. Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen, (de Reede e.a.) van den toestand van het Leidsche bewaar,sell oolon Ier wij s erg goed op de hoogte is. Als hij beter is ingelicht, zal hij wel anders over de zaak denken. De gemeente subsidieert hier sommige bijzondere bewaarscholen op basis van de kosten van het openbaar bewaarschoolonderwijs. Dit ge schiedt op grond van een verordening, zoodat men hier niet meer van onverplichten steun kan spreken. Dat het Rijk de subsidieering van dit onderwijs niet verplichtend stelt, wil nog niet zeggen, dat de gemeente zich aan dien plicht kan onttrekken. De Wethouder van Onderwijs heeft op uitnoodiging van het College een bespreking met de besturen gehad om na te gaan, of zij het met een lager subsidie konden doen, maar het antwoord luidde eenparig ontkennend. Dit moge den Raad vreemd schijnen, als er niets wordt bijgezegd, zooals in het Algemeen Verslag, maar a-ls men den toestand kent, zal men anders oordeelen. Men denke niet, dat de schoolbesturen de gemeente niet zouden willen tegemoet komen. Zij hebben dat een en andermaal gedaan. Zij ont vingen vroeger 50.per leerling en deze bijdrage is eerst tot 45.daarna tot 40.verlaagd. Het hoofdbezwaar ligt dan ook elders, n.l. in het feit, dat de besturen tot uit breiding van hun arbeid zijn overgegaan zonder eenigen steun van de gemeente. Zij hebben hun middelen dus vast gelegd in ongesubsidieerde scholen. De salarissen en exploi tatiekosten bedragen ongeveer 40.per leerling per jaar. Dat is het bedrag, dat de besturen voor hun gesubsidieerde scholen ontvangen en waarmede zij ternauwernood uitkomen. De andere scholen kosten hun iets minder, maar toch 30. a 35.per leerling. Dat de kosten hier lager zijn, is te danken aan het feit, dat het personeel zich met veel lagere salarissen moet tevredenstellen. De hoofden verdienen 400. minder dan die der gesubsidieerde scholen en de helpsters nog niet de helft van het bedrag, dat de onderwijzeressen der gesubsidieerde scholen krijgen. Men gevoelt, dat de besturen voor een andere bezoldiging best te vinden zijn, maar men mag ook niet geheel vergeten, dat zij noodge dwongen de taak hebben overgenomen, die de gemeente niet langer bij machte was te vervullen. Moet nu bij wijze van belooning de bijdrage aan de gesubsidieerde scholen nog eens flink onderhanden worden genomen? De heer Eikerbout Het bevriezingssysteem opheffen. De heer de Reede betoogt, dat de bewaarscholen een belangrijke sociale taak vervullen. Leiden is een fabrieksstad met veel werkloozen en de scholen voor voorbereidend lager onderwijs dienen dan ook, ronduit gezegd, mede als kinder bewaarplaatsen. Menige vrouw, die iets verdienen kan, brengt daar haar kinderen en de gemeente bespaart daardoor op haar steungelden. Als men nu bedenkt, dat elke verlaging der subsidie onherroepelijk tengevolge moet hebben, dat de besturen hun werk inkrimpen, dan begrijpt men, dat andere begrootingsposten daardoor ongunstig zouden worden be- invloed. Er is sprake van een derde bezuiniging, n.l. op de School kindervoeding. Dit is een moeilijk punt. Het voedsel is goed en de Yereeniging voor Schoolkindervoeding doet wat mogelijk is om de zaak goed te doen marcheeren, maar in de vacantie is de deelneming toch buitengewoon slecht. Op dagen, waarop voedsel wordt gegeven, dat minder in den smaak valt, be draagt het bezoek ongeveer de helft van dat op de andere dagen. Spreker heeft dit j.l. Maandag nog geconstateerd. Wanneer er rijstsoep wordt gegeven, probeeren de kinderen zoo gauw mogelijk weg te komen en in de vacantie komen zij eenvoudig niet. Hier is dus een middel tot bezuiniging, dat spreker niet zal propageeren, maar waarop de Wethouder misschien eens kan letten. Men kan ook het verstrekken der voeding geheel overlaten aan de schoolwerksters. Dan is het toezicht weg en zal slechts een klein deel der kinderen mee-eten, want zij zijn dikwijls liever op straat. Is de behoefte aan de schoolkindervoeding nu werkelijk zoo groot, als derge lijke dingen mogelijk zijn en zou het niet verstandig zijn, als de Yereeniging in die richting eens een onderzoek instelde? Wellicht zou dit zonder nadeelige gevolgen tot een besparing kunnen leiden. Als men echter zonder nader onderzoek een verlaging zou voorstellen, waardoor de kwaliteit zou ver minderen, dan zal spreker daarvoor niet licht te vinden zijn, omdat hij ook weet, dat vele kinderen deze voeding niet kunnen missen. De opmerking in het Algemeen Verslag, dat een lid het niet erg zou vinden, als de gemeente een Rijksbijdrage zou genieten, is naar sprekers meening niet op de juiste manier behandeld, althans niet goed begrepen. Zij ware beter be grepen, als men ook den volgenden zin had gelezen, waaruit duidelijk blijkt, dat de gemeente nog zeer ver verwijderd is van den toestand van noodlijdendheid, die haar voor het Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen, (de Reede.) aanvaarden eener Rijksbijdrage in aanmerking zou doen komen. Spreker aarzelt dan ook niet, dit argument, dat noch in den geleidebrief, noch in het Algemeen Verslag thuis behoort, een tooneel-argument te noemen. Waarom brengt men in vredesnaam toch allerlei ideeën, die voor de naaste toekomst niet in aanmerking komen, in verband met deze begrooting? Men late het Rijk met rust, zoolang men het niet noodig heeft. Het is gemakkelijk aan te toonen, dat deze begrooting onder geen voorwaarde voor een Rijks bijdrage in aanmerking komt en dan praat men er dus ook niet over. Spreker praat ook niet over ziekte, zoolang hij gezond is. De Regeering is bij sommige leden blijkbaar nog altijd ,,de kwaje pier." Spreker kan niet tot die overtuiging komen. Er zijn thans weer nieuwe plannen, waaruit blijkt, dat de Regeering den gemeenten een goed hart toedraagt en maat regelen wil treffen om de financieele zelfstandigheid der gemeenten zooveel mogelijk te behouden. Het is ook falikant onjuist, dat de tegenwoordige toestand der gemeentefinanciën een droevig beeld zou geven van de tekortkomingen der Regeering. De bewering wordt trouwens niet gemotiveerd en argumenten zijn er ook moeilijk voor te geven. Spreker kan tot op zekere hoogte toegeven, dat de steunverleening feitelijk regeeringszaak is, maar dat bewijst nog niet, dat de toestand der gemeentefinanciën zoo slecht is geworden door toedoen der Regeering. Met het volste recht kan men zeggen, dat het College en de Raad dien toestand voor eigen verant woording hebben te nemen, aangezien zij van 1931 af hebben nagelaten, den pot zoo vet te maken als mogelijk was. Men kan 200 opcenten heffen op de Personeele en 100 op de In komstenbelasting. Dat de gemeente dat niet heeft gedaan, is haar eigen schuld. Spreker betreurt het niet, dat zij het niet heeft gedaan, maar daarmede vervalt toch het argument. Men moet begrijpen, dat de middelen der Regeering ook beperkt zijn, dat ook zij in al deze jaren moest worstelen om tot een sluitende begrooting te komen. De omstandig heden waren haar voortdurend tegen. Na de opleving kwam weer het oorlogsgevaar, dat de Regeering dwong tot afweer- maatregelen. Het geld daarvoor moet er toch zijn en wat de Regeering voor het eene doel uitgeeft, kan zij niet voor het andere besteden. Spreker betreurt het, dat het College zoo absoluut af wijzend staat tegenover het geven van beschouwingen over de toekomst, aangezien hij die van zeer groot belang acht. Men behoeft zich niet in fantasieën te verdiepen. Er zijn voldoende recente gegevens om de toekomst met eenige be zorgdheid in te zien. Spreker bedoelt de regeling der schulden met betrekking tot het nieuwe stadhuis. De rente en af lossing zijn nog niet in deze begrooting opgenomen, waar mede spreker zich wel kan vereenigen, maar op de volgende begrooting zullen zij wel voorkomen. Verder zal ook het vraagstuk van den overweg belangrijke lasten veroorzaken, zelfs als het Rijk een grooten steun verleent. Verder noemt spreker de stadsverbetering tengevolge van de saneering en wellicht de gevolgen van de Electriciteitswet, al is dit een onzeker element. Ten slotte nog het belangrijke punt van de handhaving van het normale werk. De heer van Eek heeft gezegd, dat Leiden in dit opzicht geen kwaad figuur maakt en het zou van het grootste belang zijn, dat dit zoo blijft. Dit alles zal een ongunstigen invloed hebben op de toekomstige begrootingen. Natuurlijk zijn er ook factoren te noemen, die wellicht een eenigszins gunstigen invloed zullen uitoefenen, o.a. de plannen der Regeering in zake de verbetering van de financieele positie der gemeenten. Spreker is er van overtuigd, dat het College zich zelf een goeden dienst zou hebben bewezen ten opzichte van de voorstellen bij deze begrooting, als het daaraan eenige beschouwingen had gewijd. Het inzicht in de tegenwoordige positie zou daardoor vrij wat duidelijker zijn geworden. Onwillekeurig zou het eenigen invloed hebben gehad op de gemeentelijke belastingpolitiek. Die belastingpolitiek en ook het gebruik der reserve zijn, zooals spreker reeds heeft opgemerkt, feitelijk aan den invloed van den Raad onttrokken, de eerste door het ontijdig indienen der begrooting en de tweede doordat Burgemeester en Wethouders eenvoudig niet antwoorden op de vraag, of er nog andere reserves zijn, die êen eenigszins behoorlijk tegenwicht vormen tegen toekomstige nadeelen. De Raad heeft toch wel eenige zeggenschap in dergelijke zaken en mag op dit gebied dus wel volledig zijn ingelicht. Het Ongevallenfonds kan spreker niet als een reserve beschouwen, evenmin als het College dat blijkbaar doet. Het is geleidelijk opgebouwd en heeft thans een behoorlijke hoogte bereikt. Het treft spreker echter, dat het fonds een hoog kassaldo heeft, dat zonder eenige rentevergoeding in de kas van den Gemeente-ontvanger wordt bewaard. Daar

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 4