86 DINSDAG 21 FEBRUARI 1939. Gemeentebegrootiny Algemeene beschouwingen. (Tepe.) Vervolgens geeft spreker den heer van Eek in overweging „geen enkel punt van bespreking" te vervangen door „geen enkel punt van genoegzaam gewicht". Het moet voor een ieder duidelijk zijn, dat het ongewenscht is een vergadering van een dienstcommissie te houden alleen omdat bij ver ordening is voorgeschreven, dat het ten minste eenmaal in de drie maanden moet gebeuren. Het is ook rationeel om de behandeling van een voorstelletje, dat van weinig of geen belang is, uit te stellen tot een volgende vergadering. Het zon een belemmering van den goeden gang van zaken en ballast zijn, indien men de menschen uit hun werk moest halen ter bespreking van zeer onbelangrijke aangelegenheden. Wat de voorgestelde wijziging van artikel 26 der ver ordening betreft, dient de vraag gesteld te worden, aan wie(n) de dienstcommissies verslag van haar werkzaamheden moeten uitbrengen. Waarschijnlijk heeft de heer van Eek bedoeld: aan den Raad, maar dit dient dan ook in het artikel te staan. Overigens acht spreker het uitbrengen van dit verslag niet noodig en niet wenschelijk. Onlangs heeft men besloten het uitbrengen van verslagen zeer sterk te beperken, omdat het kosten met zich brengt en ook werkzaamheden, die niet strikt noodzakelijk zijn. De werkzaamheden der dienst commissies zijn ook na te gaan met behulp van de notulen van het verhandelde in de vergaderingen, welke notulen aan de leden van de organisaties, die in de dienstcommissies vertegenwoordigd zijn, worden toegezonden. Indien men op de hoogte wenscht te blijven van datgene, wat in een dienst commissie in den loop van een jaar gebeurd is, kan men daaromtrent voldoende gegevens krijgen van de organisaties, welke bij de dienstcommissie betrokken zijn. De heer van Eek heeft vervolgens overgenomen het voorstel-van der Voort om in art. 15, paragraaf 2 van deze verordening de woorden „twee vereenigingen" te wijzigen in „een vereeniging", met andere woorden om te bepalen, dat ook bij diensten, waarbij personeel werkzaam is, dat slechts in één organisatie georganiseerd is, een dienstcom missie in het leven geroepen kan worden. Spreker acht dit voorstel totaal overbodig, mede op grond van artikel 5 van het Ambtenaren-reglement, luidende: „1. Het hoofd van den tak van dienst stelt ten minste éénmaal per week, zooveel mogelijk op een vastgesteld uur, de aan zijn tak van dienst verbonden ambtenaren/werklieden in de gelegenheid, hem over zaken, den dienst betreffende of hunne persoonlijke belangen rakende, te spreken. 2. Na schriftelijke aanvrage, bevattende mededeeling van de onderwerpen, de bijzondere arbeids- en dienstvoorwaarden bij den betrokken tak van dienst betreffende, waarover een onderhoud wordt verlangd, ontvangt het hoofd van den tak van dienst ook de afgevaardigden van de vakvereenigingen van overheidspersoneel, waarbij ambtenaren/werklieden in dienst der gemeente als leden zijn aangesloten. Indien bij zondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, is hij echter met machtiging van Burgemeester en Wethouders bevoegd zoodanig onderhoud onder opgave van redenen te weigeren." Dus alleen met toestemming van het College mag het diensthoofd een dergelijk onderhoud aan de organisaties weigeren. Ook wanneer nu slechts één organisatie leden telt onder het personeel van een bepaalden tak van dienst, heeft deze organisatie in deze bepaling een meer dan voldoende middel om het zoozeer gewenschte contact, dat spreker als wenschelijk erkent, tusschen personeel en diensthoofd tot stand te brengen; krachtens dit artikel heeft het personeel zoowel individueel als als organisatie, gelegenheid om alles wat het op het hart heeft naar voren te brengen bij en te bespreken met het diensthoofd. Ook uit dezen hoofde acht spreker een wijziging van het reglement voor de dienst commissies in dit opzicht niet noodig. Spreker zou er geen principieel bezwaar tegen hebben, maar meent dat art. 5 voldoende waarborgen geeft, dat ook bij diensten, waar slechts één organisatie vertegenwoordigd is, contact tusschen personeel en diensthoofd bestaat, n.l. door art. 5 van het Ambtenarenreglement Voorts stelt de heer van Eek voor, het advies van de Algemeene Ambtenaren- en Werkliedencommissie in te winnen over het vraagstuk van de medezeggenschap. De heer van Eek is een waar artistspreker dacht bij dit voorstel aan Beethoven, die er in geslaagd is op één thema 33 variaties te componeeren. Zoover heeft de heer van Eek het nog niet gebracht, maar wanneer hij nog het noodige aantal jaren Raadslid blijft, zal hem dit wel gelukken. Thans heeft de heer van Eek weer een nieuwe variatie aangebracht op het thema medezeggenschap aan den top; hij heeft het nu ge goten in dezen vorm, dat hij den Raad verzoekt advies in te winnen deze formuleering is ook niet juist; ze zou moeten luiden: de Raad verzoekt Burgemeester en Wet- Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Tepe.) houders advies in te winnen bij het Georganiseerd Overleg over het vraagstuk van de medezeggenschap aan den top. Tegen dit voorstel heeft spreker wel ernstig bezwaar, geen principieel bezwaar, omdat spreker zonder meer niet zou gevoelen voor medezeggenschap; in de gegeven omstandig heden zou spreker echter zeer groot bezwaar hebben tegen de medezeggenschap in den door den heer van Eek bedoelden zin; spreker spreekt hier namens de meerderheid van het College. Het College kan toch niet genoopt worden advies te vragen over bepaalde onderwerpen aan de instantie, die in het leven geroepen is om advies uit te brengen. Daartegen heeft spreker bezwaar, om dezelfde redenen als vroeger reeds door hem ontwikkeld. Spreker heeft geen bezwaar tegen het inwinnen van advies over medezeggen schap, maar wel tegen het inwinnen van advies over mede zeggenschap bij het Georganiseerd Overleg. Bij de behandeling der gemeentebegrooting voor 1928 (Handelingen 1927, blz. 297) heeft spreker ten aanzien van de medezeggenschap in het algemeen gezegd, dat terwijl mannen als Ford, mr. Gerbrandy, Aalberse, pater Raay- makers en pater Borret zich ten gunste van de medezeggen schap hebben uitgelaten, prof. Bonger en een directeur van het dagblad Het Volk geenszins onvoorwaardelijk vertrouwen in de medezeggenschap hadden. Daaruit blijkt, dat de liefde voor de medezeggenschap algemeen is, maar dat men het niet eens is over de wijze, waarop ze moet worden toegepast. Wanneer men nu advies inwint over de vraag, of medezeggenschap moet worden ingevoerd, tot wien zal men zich dan moeten wenden? Spreker zelf heeft blijk gegeven, wel prijs te stellen op advies, maar niet op advies van het Georganiseerd Overleg; dit is niet het aangewezen lichaam om daarover advies te geven. Spreker kan zich wel voorstellen, dat het Georganiseerd Overleg zal verklaren dat advies heeft spreker in het geheel niet noodig dat het voor medezeggenschap gevoelt. Spreker kan echter niet aan het Georganiseerd Overleg in het algemeen vragengevoelt gij iets voor medezeggenschap dan zal spreker precies moeten omschrijven en formuleeren, wat hij onder medezeggenschap verstaat; anders krijgt men een discussie, zoo verward en misschien zoo academisch, dat spreker daarvan niet het minste nut heeft. Het is spreker niet bekend, hoe de Overheid zelf over de medezeggenschap denkt, en wat zij daaronder verstaat. Daarom heeft spreker die vraag indertijd voorgelegd aan het centraal orgaan voor personeelsaangelegenheden van gemeenten met meer dan 40.000 inwoners; op die vraag heeft men eenstemmig ge antwoord, dat die zaak nog niet rijp is voor bespreking en dat men niet goed wist wat men daaronder moet verstaan. Onder anderen door personen van sociaal-democratische richting, die practisch aan het gemeentebestuur deelnemen, is toen gezegd: die medezeggenschap hebben wij toch al. Daaronder werd dan verstaan de medezeggenschap ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden zonder meer, die in Leiden ook bestaat, maar de vraag, of de medezeggenschap uitgebreid moest worden tot beheerszaken, heeft men niet onder oogen durven of willen zien; spreker zou het op prijs gesteld hebben, juist van die zijde n.l. van de zijde van hen, die rechtstreeks verantwoordelijk zijn voor het ge meentebestuur een algemeene opinie te vernemen, en die heeft hij tot nu toe niet gehoord. Spreker heeft dus niets aan de eenzijdige opinie van het Georganiseerd Overleg; wanneer hij aan het Georganiseerd Overleg een dergelijke vraag voorlegt, krijgt men daar een lang en misschien ook interessant debat, maar niet iets, dat bruikbaar is voor hetgeen de heer van Eek bedoelt. De quaestie van de mede zeggenschap is b.v. in Amsterdam reeds jarenlang aan de orde; 12 jaren geleden is daarover een uitvoerig rapport uitgebracht, dat tot geen enkel resultaat heeft geleid. Twee jaren geleden is er weer over gesproken en zijn er in den Raad besluiten overgenomen, maar van uitvoering is nog steeds niets terecht gekomen. Spreker veronderstelt: omdat men ook daar niet weet hoever men met de medezeggenschap wil en kan gaan, althans ten aanzien van de economische en financieele leiding van het bedrijf. Om al deze redenen ontraadt spreker ten sterkste aanneming van het voorstel- van Eek (No. 3); daardoor zou slechts groote verwarring ontstaan. Alvorens de medezeggenschap krachtig ter hand te nemen en nauwkeurig te onderzoeken of, en zoo ja, op welke wijze de medezeggenschap zou moeten worden uit gebreid, zou spreker er een veel meer wetenschappelijk rapport over wenschen te hebben; de eenige echter, die op dit punt werkelijk wetenschappelijken arbeid gepresteerd heeft, was prof. Bonger, die zeer afwijzend stond tegenover de medezeggenschap in de economische en financieele be drijfsleiding.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 22