DINSDAG 21 FEBRUARI 1939. 85 Gcmeentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Tobé e.a.) maar dat elke woningbouwvereniging voor zich in dezen intusschen nuttig werk kan doen. Zou het College nu niet eens alle woningbouwvereenigingen kunnen berichten, dat de Raad er prijs op stelt, dat de goedkoope woningen ook be woond worden door en verhuurd worden aan hen, die het het meest noodig hebben? Blijkens het Algemeen Verslag (blz. 5) was er een lid, dat de economische democratie wenschte te bevorderen door de gemeentediensten zooveel mogelijk uit te breiden, aangezien bij deze diensten het maken van winst op den achtergrond kan worden gedrongen. Spreker kan zich levendig indenken, dat het College daarop niet geantwoord heeft in de Memorie van Antwoord; toen het College dit las, zal het gedacht hebben: wie lacht daar? Alsof de gemeentediensten geen winsten behalen en alsof speciaal de gemeentediensten niet geschikt zijn om winst te maken. Spreker geeft het College in overweging, om evenmin als het dit in de Memorie van Antwoord blijkbaar heeft gedaan, hieraan al te veel aandacht te schenken. Het is toch een feit, dat de gemeentediensten over het algemeen niet goedkoop werken; wanneer die ge meentediensten door particuliere diensten vervangen zouden kunnen worden, zouden de winsten vermoedelijk wel wat minder worden, maar zouden de producten toch goedkooper geleverd kunnen worden. De heer Hessing vraagt hoeveel pensioen de arbeiders dan hebben. De heer Tobé weet dat niet, maar hij weet wel dat de winst, die dan gemaakt wordt, over het algemeen ook gemaakt wordt door een ambtelijk bedrijf, dat ontzettend duur is. Het is zeer gemakkelijk, uit andermans zak hooge pensioenen en sala rissen te betalen; een particulier kan dat gewoonlijk niet betalen. Spreker heeft als patroon ook altijd goede salarissen betaald, maar hij moest toch ook rekening houden met zijn concurrenten; spreker heeft nooit een monopolistisch bedrijf gehad zooals de gemeente. Spreker zou tenslotte willen vragen, of het, niettegenstaande het aan personen in gemeentedienst meermalen verboden wordt nevenbetrekkingen te vervullen, aan hoogere ambtenaren, b.v. van Gemeentewerken, toege staan wordt, spreker zou bijna zeggen, als bouwspeculant op te treden. Misschien wil de Wethouder van Fabricage op deze vraag antwoorden, misschien geeft hij liever geen ant woord, maar spreker geeft hem in overweging, deze zaak dan eens te overwegen. De heer van Rosmalen kan, waar hij behoort tot de christe lijke arbeiders, geen gehoor geven aan de uitnoodiging van den heer van Eek om mede te werken aan de beginselen, die de sociaal-democraten voorstaan, aangezien zij, die zich op christelijk standpunt stellen, niet alleen aan de tijdelijke dingen denken. Het bevreemdde spreker, dat de heer van Eek toch nog trachtte de roomsch-katholieke fractie tot samen werking met hem over te halen. Den oproep tot samen werking, door den heer van Weizen tot de sociaal democraten gericht, acht spreker niet zoo erg; wanneer het zoover komt, kunnen de rechtsche partijen elkaar geluk wenschendan kan men zien, tot welke resultaten die samen werking van communisten en sociaal-democraten zal leiden. Er is bij deze discussie veel gesproken over den oproep van Hare Majesteit de Koningin tot geestelijke en moreele herbewapening, maar de grondslag daarvan is door geen der sprekers aangeraakt. Toen Hare Majesteit gevraagd werd naar haar persoonlijk meening, zeide ZijChristus vóór alles. Op dien grondslag willen spreker en de zijnen trachten als broeders samen te leven. Spreker is geen man met partijzucht, hij valt niemand aan wegens zijn zienswijze over het wereld gebeuren, maar toch kan spreker niet voldoen aan het ver langen van den heer van Eek, om mee te trekken in de rijen der sociaal-democraten. Met de verschillende voorstellen, die ingediend zijn, kan spreker niet meegaan; spreker wil echter thans nog niet zijn oordeel over deze voorstellen uitspreken, daar hij eerst kennis wil nemen van het oordeel van de andere raadsleden in hoor en wederhoor. Naar sprekers meening is in de laatste jaren de verhouding tusschen de raadsleden onderling, sommige excessen daarge laten, beter geworden. Spreker hoopt, dat alle raadsleden overtuigd zijn, dat zij moeten samenwerken om het bestuur over de gemeente, dat in hun handen is gelegd, met God en met eere te voeren. Toen de Koningin zei: „Christus vóór alles", dacht spreker: dat is niet iets van vandaag of gisteren, want reeds Marnix van St. Aldegonde zong: Mijn schilt ende betrouwen Zijt ghij, o Godt, mijn Heer! Op U so wil ick bouwen, Yerlaet mij nimmermeer!"; Luther zong: „Een vaste burcht is onze God, Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen, (van Rosmalen e.a.) een toevlucht voor de Zijnen"; Da Costa zei: „Zij zullen het niet hebben, ons oude Nederland; wij blijven in alle ellende den Yader trouw". Ook spreker hoopt Hem trouw te blijven. De heer van Eek wekte allen op om de hand aan den ploeg te slaan. Laat men het doen, zooals sprekers bondslied het zegt: de hand aan den ploeg en het oog naar omhoog, want dan zal men ondervinden, dat men niet beschaamd uitkomt. De heer Tepe vestigt er de aandacht van den heer van Eek op, dat deze bij de indiening, althans bij de formuleering, van zijn voorstel in zake de wijziging van de verordening houdende reglement voor* de Commissies van Advies be treffende de arbeids- en dienstvoorwaarden van het personeel in dienst van de gemeente Leiden (No. 4), de medezeggen schap uit het oog heeft verloren. Afgezien van de omstandig heid, dat het voorstel, wordt het aangenomen, niet kan worden uitgevoerd, omdat een verordening niet bij besluit van den Raad kan worden gewijzigd, maar bij verordening moet worden gewijzigd, moet over een verordening tot wijziging van deze verordening het Georganiseerd Overleg worden gehoord, alvorens zij bij den Raad wordt ingediend, waarom spreker den heer van Eek in overweging geeft diens voorstel aldus te wijzigen, dat de aanhef luidt: „De Raad verzoekt Burgemeester en Wethouders in de verordening (volgt titel) de volgende wijzigingen voor te bereiden:" Spreker vraagt zich af, of de heer van Eek zich er wel rekenschap van heeft gegeven, dat diens verdediging niet overeenstemt met den inhoud van het voorstel, hetwelk een wijziging van artikel 1 der bedoelde verordening bevat, terwijl de heer van Eek heeft verwezen naar artikel 14 van dezelfde verordening, daar hij zich beroepen heeft op de passage in de Memorie van Antwoord, luidende: „Krachtens artikel 14 van de desbetreffende verordening toch dienen de dienstcommissies ter voorlichting van Burgemeester en Wethouders en van de hoofden van takken van dienst betreffende de bijzondere arbeids- en dienstvoorwaarden van het personeel van die diensttakken in den ruimsten zin van het woord". Aangezien de uitdrukking „in den ruimsten zin van het woord" niet in artikel 1 der verordening voorkomt, vermoedt spreker, ook al omdat de toevoeging in artikel 1 in het geheel niet op haar plaats zou zijn, dat de heer van Eek heeft bedoeld de voorgestelde wijziging in artikel 14 aan t'é brengen. Artikel 1 regelt de taak van het Georganiseerd Overleg; artikel 14 omschrijft de functie en de taak van de dienstcommissies. De heer van Eek heeft inderdaad bedoeld een wijziging van artikel 14 voor te stellen. De heer Tepe weet niet welke practische moeilijkheden over artikel 14 zouden kunnen rijzen. De heer van Eek, die erkende, dat het artikel zeer ruim geredigeerd is, heeft van de practische moeilijkheden, waarover hij sprak, geen voorbeelden genoemd. Het College heeft in de Memorie van Antwoord medegedeeld, dat „de practijk is, dat de dienst commissies reeds medespreken over de wijze, waarop en de omstandigheden, waaronder wordt gewerkt". Deze practijk is spreker niet alleen van hooren zeggen bekend; hij heeft haar ook in de vergaderingen van de dienstcommissies leeren kennen. Spreker acht de voorgestelde toevoeging volmaakt overbodig, maar ziet er geen kwaad in. Wanneer het echter niet om andere redenen noodig is het apparaat voor de wijzi ging van de verordening in het werk te stellen, zou hij het voor deze toevoeging alleen niet willen doen en daarom ont raadt spreker den Raad de aanneming van dit voorstel, voor zoover het betrekking heeft op artikel 14. Wat de voorgestelde wijziging van artikel 21, le lid, der verordening betreft, heeft het College op blz. 21 van de Memorie van Antwoord gezegd, dat bepalingen, waarbij vaste vergaderdagen worden voorgeschreven, als het ware voorbestemd zijn om te worden overtreden. Men heeft daar van indertijd bij de toepassing van de verordening op de Commissie voor het Onderwijs een voorbeeld gehad. De heer van Eek heeft zelf de moeilijkheid ondervangen door de toevoeging, dat van het „voorschrift alleen kan worden afgeweken, indien de agenda voor de te houden vergadering geen enkel punt van bespreking zal kunnen vermelden." Tegen het voorschrift, dat de dienstcommissie ten minste eenmaal in de drie maanden vergadert, heeft spreker geen overwegend bezwaar. Wel heeft spreker bezwaar tegen de bepaling, dat het op een vastgestelden dag en een vastgesteld uur moet geschieden, want dit zou den goeden gang van zaken niet bevorderen. Indien men wil volstaan met het voorschrift, dat de dienstcommissie ten minste eenmaal in de drie maanden vergadert, zal spreker persoonlijk er geen bezwaar tegen maken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 21