78
DINSDAG 21 FEBRUARI 1939.
Gemeentebeyrooting Algemeene beschouwingen.
(Groeneveld e.a.)
een enkeling in den Raad te brengen, maar dit loopt altijd
uit op een mislukking, bet duurt nooit lang en dan komt er
een nieuwe partij en hetzelfde spelletje begint opnieuw.
Men stelt het hier echter voor, alsof politiek iets minder
waardigs is. Dit kan spreker niet inzien. De Raad is een
politiek lichaam en het spreekt dus vanzelf, dat daar politiek
wordt gevoerd. Ook de heer Wiirtz ontkomt daaraan niet. Hij
acht partijpolitiek iets heel verkeerds, maar ook dit ziet
spreker niet in. Hoe komt een politieke partij tot stand? Wie
belang stelt in de publieke zaak, vormt zich een oordeel
omtrent de richting, waarin een gemeente moet worden be
stuurd. Ongeveer gelijkgezinden vereenigen zich dan tot een
partij en trachten op deze wijze dit doel te bereiken. Hun
richtlijnen worden op schrift gesteld, hetgeen men een
partijprogram noemt en op dezen grondslag gaat men aan
het werk om het gemeentebelang te behartigen. Dit laatste
is altijd het doel, maar de te nemen richting wordt door ver
schillende menschen verschillend beoordeeld. Gelukkig be
staat er in Nederland nog vrijheid van denken. Zij die lid van
een partij worden, geven hun tijd, geld en kennis geheel be
langeloos. Wat daarin immoreel is, begrijpt spreker niet.
Men stelt het vaak voor, alsof een politieke partij een soort
onderneming is, waarvan de leden-aandeelhouders geweldige
winsten opstrijken ten koste der gemeenschap. Daarvan is
natuurlijk geen sprake; een partij vraagt alleen offers. Als
men dus beweert, dat partijpolitiek in den Raad verkeerd
zou zijn, zal men dit eerst moeten aantoonen. Wijlen Natio
naal Herstel had ook een politiek program en als de heer
Wiirtz zijn plicht doet, moet hij dat program trachten uit te
voeren. Als hij iets anders doet dan het program, waarop hij
indertijd werd gekozen, inhoudt, dan zou zijn aanwezigheid
hier bedrog zijn.
Vaak wordt door sommige Raadsleden, maar vooral door de
neutrale pers, die niet neutraal is, gesuggereerd, dat de
politieke partijen het partijbelang laten gaan boven het ge
meentebelang. Spreker heeft nooit begrepen, wat het partij
belang is. Naar zijn meening bestaat er in wezen geen partij
belang. De partij is in een politieken strijd middel en geen
doel. Het eenige belang, dat een partij heeft, is, zoo sterk
mogelijk te worden om den politieken strijd te voeren, ten
einde het doel, dat is het gemeentebelang, te bereiken. Mis
schien zou men kunnen zeggen, dat er hier of daar wel een
partijbelang bestaat, d.w.z. dat het partij-apparaat wel eens
wordt misbruikt om partijgenooten te bevoordeelen ten na-
deele van de gemeenschap. Misschien komt dit wel eens voor,
b.v. bij benoemingen in gemeentebetrekkingen, n.l. wanneer
een partijgenoot naar voren wordt geschoven, ook al zouden
er andersdenkende candidaten zijn, die geschikter zijn. Dit
is altijd heel moeilijk te bewijzen. Mocht dit echter inderdaad
voorkomen, dan is de S.D.A.P. daaraan toch wel geheel
onschuldig. Als men vanaf heden in alle gemeentelijke vaca
tures sociaal-democraten zou benoemen, zou men nog eenige
jaren werk hebben, eer de S.D.A.P. haar portie zou
hebben.
De heer Lombert heeft betoogd, dat er onder het bewind
van de sociaal-democratische Wethouders niets is veranderd.
Spreker kan dit niet toegeven, want hun invloed is zeer goed
merkbaar. Al ware dit echter niet het geval, dan zou de heer
Lombert toch moeten bedenken, dat zij een minderheid uit
maken in een in meerderheid rechts College. Hij zou dus het
College moeten aanvallen en niet de beide sociaal-democra
tische Wethouders. En als nu bij een stemming blijkt, dat
deze twee Wethouders wel eens anders willen dan het College,
dan neemt de heer Lombert hun dat nog kwalijk! Zoo kan
men het hem natuurlijk nooit naar den zin maken. Gaan de
sociaal-democratische Wethouders met het College mee, dan
is het niet goed, en blijkt uit hun stem, dat zij het met de
meerderheid van het College niet eens zijn, dan deugt het ook
niet. Spreker gelooft, dat de heer Lombert het hier volkomen
mis heeft.
De Voorzitter deelt mede, dat mevrouw Splinter hem ver
zocht heeft, den leden hartelijk dank te betuigen voor de
bloemenhulde, die zij den heer Splinter hebben gebracht.
Deze is zeer getroffen door de vriendelijke gedachte, welke
daaruit bhjkt. Spreker voegt een woord van bijzonderen
dank toe aan mevrouw Braggaar, die het initiatief hiertoe
heeft genomen.
Spreker schorst hierna de vergadering tot des avonds te
8 uur.
Gemeentebcgrooting Algemeene beschouwingen.
(Schüller.)
Voortzetting van de geschorste openbare vergadering van
20 Februari 1939 op Dinsdag 21 Februari 1939,
des avonds te 8 uur.
Thans zijn afwezig de heeren Splinter en van der Tas.
Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over de
begrooting.
De heer Schüller, die zijn rede op schrift gebracht had
voordat de heer Beekenkamp in den Raad het woord voerde,
vertrouwt, dat de heer Beekenkamp aan het einde van spre
kers betoog er van overtuigd zal zijn, dat spreker rekening
had gehouden met den vriendelijken wenk van den heer
Beekenkamp, voordat deze in den Raad sprak.
Het is op zich zelf niets bijzonders, dat het College het niet
eens is met de opmerking, die spreker in zijn sectievergadering
heeft gemaakt, dat het belang van de volkshuisvesting en al
wat daarmede samenhangt door de samenvoeging van de
diensten van Bouw- en Woningtoezicht en van Gemeente
werken niet is gediend. Meermalen hebben de feiten spreker
in het gelijk gesteld en met het oog hierop zal hij in dezen
rustig afwachten, overtuigd als hij is, dat het College te zijner
tijd eenige wijzigingen in de genoemde diensten zal voor
stellen.
Wanneer de Wethouder van Fabricage de opmerking, die
spreker in zijn sectievergadering heeft gemaakt over het op
zichthoudend personeel, nogeens overweegt, zal het College
bij de behandeling van de begrooting voor het jaar 1940, in
dien dezelfde opmerking opnieuw wordt gemaakt, een ander
antwoord geven dan het nu in de Memorie van Antwoord
(blz. 16) heeft verstrekt.
Dat spreker in zijn critiek op den gang van zaken bij de
aanbesteding van de verlichtingsinstallatie niet alleen staat,
bewijzen wel de uitlatingen van de heeren Splinter, Wilbrink
en Beekenkamp in de vergadering van de Commissie van
Fabricage en omdat deze critiek juist is, neemt spreker geen
woord van zijn gerechtvaardigde critiek terug. Mocht het
College de juistheid van deze critiek bhjven ontkennen, dan
zal spreker niet nalaten de critiek van de drie genoemde
raadsleden te citeeren. Het ware juister geweest, indien het
College de juistheid van de critiek had erkend en had medege
deeld te zullen zorg dragen, die iets dergelijks niet meer zou
voorkomen; het zou daarmede beter dan thans de belangen
van den afbouw van het stadhuis gediend hebben.
De heer Beekenkamp vergist zich, indien hij meent, dat
spreker bij de indiening van het voorstel om een onderzoek
te doen instellen in zake de bezetting van alle woningen in
Leiden met weekhuren beneden de 6.(No. 12) ook het
oog had op een onderzoek naar de dubbele bewoning. Het
onderzoek zal alleen betrekking hebben op de vraag, of elke
woning een voldoend aantal kamers bevat voor het gezin,
dat haar bewoont en of voor elke sexe voldoende, gescheiden
slaapvertrekken aanwezig zijn. De heer Manders acht sprekers
voorstel No. 11 om de woningbouwvereeniging ,,Ons Belang"
uit te noodigen een bouwplan voor 43 woningen in te dienen
overbodig, omdat deze vereeniging zich toch te allen tijde
tot het gemeentebestuur kan wenden om het bouwplan uit
gevoerd te krijgen. Dit is onjuist; wanneer de heer Manders
de geschiedenis van deze zaak behoorlijk had bestudeerd,
had hij kunnen weten, dat het bestuur van deze vereeniging
verscheidene pogingen heeft gedaan om dit plan uitgevoerd
te krijgen. Vandaar dat spreker thans dit voorstel heeft inge
diend.
Bij de behandeling van sprekers voorstel tot het houden
van een woning- en gezinstelling in de raadsvergadering van
19 April 1937 heeft spreker er op gewezen, dat in de binnen
stad de woningen, die voor onbewoonbaarverklaring in aan
merking komen, bij tientallen en honderdtallen aan te wijzen
zijn. De Voorzitter interrumpeerde toen: maximaal 200.
Hoewel spreker het met het door den Voorzitter genoemde
aantal niet eens was, is hij daarop toen niet nader ingegaan.
In het rapport betreffende de telling van leegstaande wonin
gen van 2 Februari 1937, welks inhoud den Voorzitter toch
bekend was, 'stond dat bij een woningreserve van 4,2
rekening was gehouden met een aftrek van 400 perceelen,
die niet meer voor bewoning in aanmerking kwamen. Dit
aantal van 400 was nog maar gebaseerd op een onderzoek
van 1.270 leegstaande woningen, terwijl de Voorzitter 200
noemde als maximum van alle woningen in Leiden. Waar in
Leiden het aantal woningen met een weekhuur tot en met
6.toen ongeveer 12.800 bedroeg, en waar volgens het
rapport van 12 Februari 1937 van de 1.270 leegstaande
woningen er 400 niet meer voor bewoning in aanmerking
kwamen, dan bhjkt daaruit toch overduidelijk de onjuistheid