DINSDAG 21 FEBRUARI 1939. 77 Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Lombert e.a stoffentoeslag met 30 die van de loonen in de werkver schaffing en van de maximumuitkeeringen, voorts de uit breiding van de werkverschaffing en den steun aan kleine boeren en tuinders tot een bedrag van 8.000.000.Last not laest vestigt spreker nog de aandacht op het wetsontwerp kinderbij slagverzekering, waarvan het in werking treden, zonder eenige overdrijving, door duizenden in den lande met verlangen wordt tegemoet gezien. Hij zou nog kunnen wijzen op de door Minister Romme voorgestelde maatregelen ten behoeve van de groote gezinnen, maar uit dit alles blijkt wel overtuigend, dat de critiek in strijd met de feiten en derhalve in hooge mate onredelijk moet worden genoemd. Nu weet spreker wel, dat de sociaal-democraten altijd be weerden, dat dit alles niet genoeg is en dat er zeer veel meer moet worden gedaan, maar dan zegt hij, evenals de heer van Eek gisteren betoogde, toen hij de beide socialistische Wet houders verdedigde, dat men rekening heeft te houden met het economisch mogelijke. Ten slotte komt hij uitdrukkelijk op tegen de suggestie, als zou door uitvoering van werkplannen, hetzij het plan van den arbeid, hetzij het plan-Westhof, de werkloosheid kunnen worden opgeheven. De heer van Eek meende voor een bepaald punt het Roomsch-Katholiek lid der Eerste Kamer, den heer de Bruyn, te moeten citeeren. Spreker geeft hem in overweging, dan ook eens de behartigenswaardige woorden te citeeren, die de heer de Bruyn heeft gesproken over deze critiek op het economisch-sociale beleid van de Regeering. Bij de kiezers en speciaal bij de werkloozen de meening te doen postvatten, dat een Regeering in staat zou zijn, de werkloosheid geheel op te heffen, indien zij dat maar ernstig wilde, is naar sprekers meening öf een uiting van door niets gemotiveerd optimisme öf, wat erger is, van onverantwoor delijke demagogie. Evenzeer als iedereen er van overtuigd is, dat het uitvoeren van groote werken in hooge mate be vorderlijk is aan de vermindering van de werkloosheid, even zeer staat het vast, dat opheffing der werkloosheid door uit voering van welk plan ook niet mogelijk is, omdat o.a. de tegenwoordige economische omstandigheden daarvoor een belemmering vormen. De feiten toonen aan, dat de Regeering zoowel als Minister Romme en Minister Steenberghe actief werkzaam zijn zoowel voor de beperking van de werkloosheid als voör een meer constructieve welvaartspolitiek, daarbij ook het programpunt van de Roomsch-Katholieke StaatspartijArbeid voor ons Volk" ten uitvoer leggend. De heer Groeneveld herinnert er aan, dat hij in de sectie voor de tweede maal heeft gewezen op het feit, dat de be paling inzake de maximum snelheid, die in de verordening is bepaald op 25 K.M. per uur, nog altijd wordt overtreden zonder dat de bepaling is gewijzigd en dat de politie een snelheid van 50 K.M. toelaat. In de Memorie van Antwoord zeggen Burgemeester en Wethouders, dat er nagenoeg geen auto is, die niet met grootere snelheid dan 25 K.M. rijdt en dat de politie daarom de overtredingen maar laat gaan. Dit is een opvatting, waarin perspectief zit. Men zou kunnen zeggen, dat er altijd wordt gestolen en gemoord en dat men dus het stelen en moorden maar moet laten begaan! Spreker vindt dit een zonderlinge opvatting. Hij erkent, dat de voor geschreven maximum snelheid van 25 K.M. laag is en dat zij verhoogd moet worden. Daarvoor is echter nu eenmaal een voorstel aan den Raad noodig om de verordening te wijzigen. Zeker is het niet het juiste middel, dat de politie de verordening negeert. Voor 1927 bedroeg de maximum snelheid 15 K.M. Na een uitvoerig raadsdebat werd zij toen gebracht op 25 K.M. Het bleek, dat de Voorzitter tegen deze bepaling was: hij wenschte een onbegrensde snelheid. In elk geval stelde de Raad de snelheid op 25 K.M. vast, maar spreker heeft den indruk, dat de bepaling nooit is uitgevoerd. In 1934 werd de verordening op het Rijden vervangen door de Verkeersverordening en in deze laatste werd de oude bepaling zonder op- of aanmerkingen overgenomen. Art. 93 dezer verordening luidt: „De ambtenaren der gemeentepolitie zijn in het bijzonder belast met het opsporen van overtredingen van de bepalingen dezer verordening." Daartoe behoort ook de bepaling op de maximum snelheid. In 1936 werd bij de Verkeerscommissie een voorstel der politie aanhangig gemaakt, waarin betoogd werd, dat een snelheid van 25 K.M. verouderd was, hetgeen spreker toe geeft. In hetzelfde stuk stond officieel, dat de politie toen reeds een snelheid van 50 K.M. toeliet en op grond daarvan stelde zij voor, het maximum te bepalen op. 35 K.M. Dat is wel een eigenaardige motiveering. Het stuk werd des tijds niet behandeld, omdat de Commissie niet voltallig was, Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Groeneveld.) maar het is er nooit meer teruggekomen. Dit is dus thans meer dan twee jaar geleden en nog steeds wordt de bepaling overtreden en nog steeds wacht spreker op een voorstel tot wijziging. Hij hoopt verschoond te blijven van een betoog van het College, dat de bepaling verouderd is. Op die wijze kan een verordening niet gewijzigd worden. Spreker herhaalt, dat daarvoor een Raadsbesluit noodig is en hij hoopt, dat het College dit zal uitlokken. Ook dringt hij er op aan, dat de politie wat meer de hand zal houden aan de bepaling, dat rechts voorgaat. Vrijwel niemand stoort zich daaraan, wielrijders niet, maar stellig niet de automobilisten. Deze passen het recht van den sterkste toe en gedragen zich overal, alsof zij op een voorrangsweg zijn. In de sectie is ook gesproken over de vervanging van de tram door autobussen. Het College zou dit toejuichen, maar spreker kan hiermede nog niet zoo dadelijk instemmen. Hij geeft toe, dat een autobus in het verkeer leniger is, maar daartegenover staat, dat de tram in haar vaste baan geen verrassende wendingen kan maken, hetgeen voor het tegen- liggend verkeer veiliger is. Bovendien is de autobus niet geschikt voor massavervoer en biedt de tram zeker meer comfort. Spreker geeft toe, dat aan de vervanging voordeelen verbonden zouden zijn, maar dat zij moet worden toegejuicht, ziet hij nog niet in. Men moet er ook rekening mede houden, dat autobusondernemingen in den regel niet zeer solide zijn en dat daarin al heel wat kapitaal is verloren gegaan. Daarbij komt, dat de arbeidsvoorwaarden van het personeel der tramwegen heel wat beter zijn dan die van het personeel der autobusondernemingen. Ten slotte is de tram een van de groote stroom-afnemers der gemeente en onderhoudt zij een groot deel der bestratingen. Deze voordeelen mag men niet verwaarloozen. Spreker hoopt, dat de Raad bij de voor bereiding en beslissing over deze zaak zal worden geraad pleegd. Waarschijnlijk zal dit nog wel eenigen tijd duren. In de sectie heeft spreker er op aangedrongen, bij benoe mingen op onderwijsgebied zooveel mogelijk Leidsche inge zetenen in aanmerking te doen komen. Daarop wordt ge antwoord, dat Leidenaars reeds zooveel mogelijk de voorkeur hebben, maar het resultaat is gewoonlijk, dat niet-ingezetenen worden benoemd, hoewel naar sprekers meening meestal ook hier geschikte krachten zijn te vinden. De aandrang om meer geld beschikbaar te stellen voor schoolbibliotheken wordt afgewezen. Men acht dit niet noodig. Er is echter slechts 3.50 per jaar en per klasse beschikbaar, waarvan toch een behoorlijke bibliotheek niet kan worden onderhouden. Spreker dringt er nogmaals op aan, dat het College propa ganda zal maken voor de openbare school. De meerderheid van het College wijst ook dit af, omdat zij van meening is, dat de beide vormen van onderwijs gelijkelijk behooren te worden behandeld. Spreker is het daarmede eens, wat de financiën betreft, maar niet wat het beheer der scholen aan gaat. Het College heeft nu eenmaal het beheer van de open bare en niet van de bijzondere scholen. De zorg voor het openbaar onderwijs is aan het College toevertrouwd en het is dus zijn taak en zijn plicht, propaganda te maken voor de school, die het beheert. De Wethouder heeft bij een vorige gelegenheid opgemerkt, dat hij, als voorstander van bijzonder onderwijs, in dat geval voor een onmogelijk gewetensconflict zou worden geplaatst. Daar zal hij dan overheen moeten stappen of anders moet hij dat beheer niet op zich nemen. Op de opmerkingen inzake benoemingen in Commissies antwoorden Burgemeester en Wethouders, dat op geschikt heid in de eerste plaats moet worden gelet. Het spreekt van zelf, dat men de geschiktste personen moet benoemen, maar spreker citeert hier den heer Aalberse, toen deze nog lid van den Raad was en tot het toenmalige, Liberale Gemeente bestuur zeide, dat het wel toevallig was, dat die geschikte personen nimmer in zijn partij werden gevonden. De heer Würtz heeft betoogd, dat politiek in den Gemeente raad niet thuis behoort. Spreker wil hierop ingaan, niet omdat de vertegenwoordiger van wijlen Nationaal Herstel dit be weert. De kans, dat deze partij na de verkiezingen in den Raad vertegenwoordigd zal blijven, is niet groot. Wat hij gezegd heeft, is echter belangrijk, omdat een groot deel der bevolking in dien geest is opgevoed door de zich noemende neutrale pers, die niet neutraal is en ook niet kan zijn. Wel is een groot deel der burgerij politiek ongeschoold en steeds zwervende van de eene partij naar de andere. Dit deel is ontevreden over den gang van zaken wie is dat niet! maar ziet nergens een uitweg. Bij voorkeur gaan deze kiezers over op een nieuwe partij, die bij elke verkiezing boven water komt en den kiezers poogt duidelijk te maken, dat zij wel ieders belang zou behartigen, als zij maar in den Raad ver tegenwoordigd was. Een dergelijke partij trekt natuurlijk een aantal van deze soort van kiezers aan en slaagt er dikwijls in,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 13