MAANDAG 20 FEBRUARI 1939. 49 Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Wilmer e.a.) zich steeds tegen dergelijke maatregelen verklaren. Maar in het algemeen kan men geen enkel feit noemen, waaruit zou blijken, dat de Roomsch-Katholieke raadsfractie zich gekant heeft tegen voorstellen tot verbetering van den steun, voor welke categorie ook. De heer van Eek betreurt het, dat de katholieken niet met de sociaal-democraten willen samenwerken om den algemeenen toestand te verbeteren. Waaruit kan men echter concludeeren, dat door deze samenwerking de toestand zeker beter zal worden? Toen er nog geen sociaal-democraten in het College zaten, zei men altijd: wanneer wij, sociaal-democraten, een voldoende meerderheid in den Raad hebben en in het College zitting zullen nemen, zal de toestand aanmerkelijk ver beteren. Van deze verbetering heeft spreker niets bemerkt. Voor de wijze, waarop de sociaal-democratische Wethouders hun taak verrichten, heeft spreker alle respect; zij doen in ijver en toewijding voor geen ander lid van het College onder, maar kan men nu zeggen, dat de toestand in het algemeen beter is dan vóór hun intrede in het College? Wanneer sociaal-democraten tot Minister werden benoemd, zouden zij aan den inhoud van moties, gelijk de heeren Kupers en van Gelderen kortgeleden in de Tweede Kamer hebben ingediend, evenmin denken, als de sociaal-democraten in den Leidschen Raad denken aan de vertoogen, welke zij hebben gehouden voor verlaging van de lichttarieven en uitvoering van het Leidsche plan van den arbeid. De verbeteringen van de gemeentelijke steunverleening zijn hoofdzakelijk te danken aan de verschillende Regeerings- maatregelen, welke met veel accuratesse en zorg door de betrokken diensten en speciaal door den besrokken Wet houder worden toegepast. De spaarregeling, welke door de werkloozen momenteel in groote meerderheid zou worden gewaardeerd en ten gevolge heeft, dat voor velen de steun wordt verhoogd, is echter voor de door Maatschappelijk Hulpbetoon ondersteunden in het geheel nog niet ingevoerd. Het woord „spaarregeling" is slecht gekozen, maar de strekking van dezen Regeerings- maatregel wordt nu bijna algemeen toegejuicht. De gemeentelijke pogingen om de werkloosheid in te perken, bestaan in de eerste plaats uit de uitvoering van openbare werken en in de tweede plaats uit pogingen die op het eerste plan moeten staan om de normale werk gelegenheid te vergrooten. Wat het laatste betreft, sluit spreker zich aan bij het betoog van den heer van Eek, waar deze datgene, wat op dit terrein door het gemeentebestuur en speciaal door het College is gedaan, warm en hartgrondig heeft toegejuicht. Het is te wenschen, dat het College meer voorstellen van dezelfde strekking zal doen; het behoeven niet dezelfde voorstellen te zijn als zij hebben gedaan met betrekking tot het werk aan de fabriek van de firma Zaalberg. Het College doet heel veel met betrekking tot de uitvoering van openbare werken ter bestrijding van de werkloosheid en blijkens de voorstellen, welke den Raad bereiken, ont wikkelt het op dit punt een groote activiteit. Ter wille van de waarheid en ter voorkoming van onware voorstellingen of, indien zij reeds bestaan, ter terugdringing daarvan moet spreker opmerken, dat het College op dit punt niet meer presteert dan het College, waarin geen sociaal-democraten zitting hadden. Toen de sociaal-democraten nog niet aan het dagelijksch bestuur deelnamen, werd het Leidsche plan van den arbeid in den Raad gepropageerdthans, nu zij in de gelegenheid zijn invloed uit te oefenen op de verwezenlijking er van, wordt het niet meer gepropageerd, terwijl het niet voor bestrijding vatbaar is, dat definancieele mogelijkheden op dit oogenblik niet slechter zijn dan ze 2, 3 jaar geleden waren. De financieele mogelijkheden, die thans bestaan, konden en moesten 2, 3 jaar geleden en reeds eerder worden voorzien. Zwaar is de taak van een College van Burgemeester en Wethouders in dezen tijd en respect heeft spreker voor een College, dat met ernst en opgewektheid deze taak vervult. Deze ernst en opgewektheid kan bij het huidige College en bij ieder lid daarvan worden gewaardeerd. Spreker herinnert zich echter, dat Wethouder Verweij in een vergadering hier ter stede blijkens het verslag heeft gezegd, dat de praktijk nu toch wel heeft uitgemaakt, da!t het bewind van sociaal democratische Wethouders niet voert tot een débacle. De heer Albarda heeft indertijd gezegd, dat de politiek van de S.D.A.P. in Leiden tot een débacle zou voeren. De heer van Eek 20 jaar geleden! De heer Wilmer vraagt, of de heer Albarda in dien tijd van meening is veranderd. De heer van Eek Ben ik van meening veranderd? Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Wilmer.) De heer Wilmer zegt, dat de heer van Eek herhaaldelijk van meening is veranderd, gelijk spreker zooeven met eenige feiten heeft aangetoond. Men moet het niet doen voorkomen, alsof de Roomsch-Katholieken zouden hebben gezegd, dat het zitting nemen van sociaal-democraten in het College tot een débacle zou voeren. Spreker heeft het nooit beweerd in dezen zin, dat het tot een financieele débacle van de gemeente zou voeren, omdat de sociaal-democratische Wethouders niet de meerderheid van het College vormen en, indien zij het wel deden, spreker ongetwijfeld zou hebben gehoopt, dat zij een open oog zouden hebben voor de realiteit en het belang van de gemeente. De heer Albarda verklaarde in een congres der S.D.A.P.: „Als die (de sociaal-democratische Wethouders) daar (in het College van Burgemeester en Wethouders te Leiden) hun intrede hebben gedaan, van Eek, zullen zij moeten beant woorden aan de eischen, die gij met miskenning van de werkelijkheid en van de mogelijkheden aan het burgerlijk College van Burgemeester en Wethouders hebt gesteld. Uw sociaal-democratische Wethouders zullen aan die eischen niet kunnen voldoen. Hun arbeid zal een teleurstelling zijn, erger dan dat: tot een débacle voeren." In dien zin is indertijd ook het woord débacle gebruikt, dat n.l. de sociaal-democratische Wethouders niet zouden kunnen voldoen aan de eischen, vroeger door de sociaal democraten aan het College gesteld. In dezen voor het gemeentebestuur zoo uiterst moeilijken tijd moet het gemeentebestuur zooveel mogelijk hulp en steun zoeken daar, waar deze te vinden zijn. In dit verband wijst spreker op de instelling van z.g. contact- of advies commissies, die zeer goed werk kunnen verrichten, wanneer ze worden samengesteld uit personen, die daar op hun plaats zijn, personen met deskundigheid, gezond verstand en objec tief oordeel, wier integriteit vooral buiten alle redelijke verdenking staat. In bestuurders is het eerste vereischte integriteit, en eveneens in adviseurs van bestuurders; hetzij dezen leden van een commissie zijn, hetzij particuliere personen. Een bestuurder, die als adviseur kiest een persoon, wiens integriteit niet buiten redelijke verdenking staat, stelt ten slotte zelf de aanleiding, als men gaat twijfelen aan de integriteit in zijn beheer. Daarvan moet iedere bestuur der levendig doordrongen zijn. In dezen moeilijken tijd moet de Overheid ook zooveel mogelijk profiteeren, in gunstigen zin, van de kunde en den ijver van het Overheidspersoneel van hoog tot laag; die kunde en ijver moeten zoo productief mogelijk zijn. En dit wordt bereikt, wanneer de leiding der gemeentelijke diensten en bedrijven in haar directieven opneemt en verwerkt wat er leeft aan intelligentie bij het onder haar werkend personeel. En dit laatste zal slechts dan geschieden, wanneer er is zoo veel mogelijk contact en samenwerking inderdaad samen werking tusschen leiding en personeel. In dit verband komt spreker op de voorstellen van den heer van Eek. Diens voorstel No. 3, dat strekt het advies in te winnen van het Georganiseerd Overleg over de medezeggenschap, acht spreker nog niet rijp voor aanneming, omdat nog niet con creet wordt aangeduid wat men eigenlijk wil. Nu zegt de heer van Eek wel: dat kan ik niet concreet aanduiden, maar dat kan wel; men kan, afgezien van den vorm waarin die medezeggenschap zich zou moeten uiten, toch het principe duidelijk omschrijven en ook een duidelijke omschrijving van het principe van die medezeggenschap mist spreker in dit voorstel en spreker vreest zeer dat, wanneer na aanneming van dit voorstel het Georganiseerd Overleg gaat spreken over de z.g. medezeggenschap aan den top, dit dan een zeer langdurige en ook onvruchtbare discussie zal worden. Neen, men moet eerst kunnen komen en men moet ook eerst feitelijk komen met iets concreets, wat meer zegt dan dat vage woord „medezeggenschap;" dan kan men die zaak commissoriaal maken. Men moet echter geen zaak commissoriaal maken, wanneer men er zich niet eerst zelf een voorstelling van gevormd heeft. Inzake de verbetering van de werkwijze van de dienst commissies (voorstel-van Eek No. 4) zal spreker afwachten wat de Wethouder daarvan zal zeggen. Spreker gevoelt wel iets voor eenige door den heer van Eek voorgestelde ver beteringen, maar tochmen bezit op het oogenblik op dit gebied eigenlijk meer dan men weet. Op het gebied van samenwerking tusschen de leiding en het personeel van een bepaalden dienst kan op dit oogenblik al zeer veel gebeuren zonder eenige wijziging in de betrokken reglementen. Spreker wijst in dit verband op Art. 5 van het Ambtenarenreglement- 1934 (Ingekomen Stukken 1934, bl. 80) een artikel, dat toch zeer belangrijk kan zijn, maar ten aanzien waarvan spreker betwijfelt of het bij alle gemeentelijke diensten wel in practijk gebracht wordt. Dit artikel bepaalt, dat het hoofd van den

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 9