MAANDAG 20 FEBRUARI 1939. 43 Gemeentebegrooting Algemecne beschouwingen, (van Eek.) democraten zijn geen groote bewonderaars van den klassen strijd, maar meenen, dat deze uit de klassentegenstellingen moet voortvloeien. Trouwens: de Katholieke en Protes- tantsch-Ohristelijke arbeiders zullen den klassenstrijd af zweren, maar indien zij aan stakingen deelnemen, voeren zij hem even goed als hun niet-Katholieke en niet-Protestantsch- Christelijke medearbeiders. Het Plan voor ons Volk beteekent, dat de sociaal-democraten bereid zijn den klassenstrijd te verzachten, indien zij door het kiezen van betere vormen dan het middel van een scherpen klassenstrijd hun doel kunnen bereiken; zij achten de verzachting van den klassen strijd ook in het belang van het volk. Het Plan voor ons Yolk beteekent eveneens, dat de sociaal-democraten oog hebben niet alleen voor den ontzaglijken nood, die in de arbeiders klasse wordt geleden, maar ook voor het lijden van andere deelen van het volk onder het kapitalisme. Het Plan be teekent dus, dat voor de sociaal-democraten niet de behoefte bestaat om vast te houden aan den scherpen klassenstrijd, indien slechts de toestanden zoodanig worden, dat de klassen strijd min of meer overbodig wordt. Wat is de invoering van de medezeggenschap anders dan een middel om de menschen tot elkaar te brengen? Indien men den sociaal-democraten de hand wil reiken om te trachten de toestanden zoodanig te maken, dat de klassenstrijd niet of minder noodig is, zullen zij deze hand gaarne grijpen. Waar en wanneer samenwerking mogelijk is, zullen de sociaal-democraten haar gaarne, natuurlijk: als sociaal democraten, verleenen; de tijdsomstandigheden maken dit noodzakelijk. Zij wachten dus af, wat er in het algemeen en in het bijzonder uit het Katholieke streven naar een nieuwe gemeenschap zal te voorschijn komen. Het optreden van de raadsleden wordt in het algemeen beheerscht door de politieke en economische omstandigheden en beginselen; het gebied van de gemeente is beperkt; de macht van den Raad strekt zich niet verder uit dan de gemeente Leiden, maar dat neemt toch niet weg, dat de noodzakelijkheid kan bestaan, dat in dezen Raad ook gesproken wordt over de landspolitiek en dat getracht wordt daarop invloed te oefenen door middel van het recht van petitionnement. Dat kan nu eenmaal niet anders. Wanneer door maatregelen van het Rijk de werk- loozen niet zoodanig worden behandeld als de Raad wen- schelijk en noodzakelijk acht, moet men zich daarbij dan neerleggen? Mag de Raad de Regeering dan niet opmerk zaam maken op den onhoudbaren toestand? Dan zou de Raad zijn plicht verzaken, omdat de leden van den Raad dichter bij de bevolking staan dan Ministers of Kamerleden; zij kennen den toestand der bevolking beter, omdat zij dien doorloopend zien. Wanneer de financieele verhouding tus- schen Rijk en gemeenten, zooals thans het geval is, zoodanig is, dat de gemeentebesturen aan alle kanten belemmerd worden om datgene te doen, wat zij gaarne zouden en ook moeten doen, moet men dan zeggen: dat is geregeld in de wet, daar mede bemoeien wij ons niet, dat laten wij over aan onze vak- vereeniging, de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten, maar in het publiek spreken wij daarover niet, wij houden bescheiden vast aan onze taak volgens de wettelijke bepa lingen, en als iemand verandering zou willen daarin, spreken wij daarover niet. Moeten de gemeentebesturen zich er bij neerleggen, wanneer het onderwijs benadeeld wordt door maatregelen van de Regeering, wanneer er te weinig werkver ruiming geschiedt? Dat is onmogelijk. Dit blijkt ook uit artikel 128 der Gemeentewet, dat bepaalt: ,,De gemeente besturen kunnen de belangen hunner gemeenten en van hare ingezetenen bij Ons, bij de Staten-Generaal en bij de Staten der provincie, waartoe zij behooren, voorstaan." Wanneer dus door maatregelen van Rijkswege aan de ge meenten groote schade wordt toegebracht, en de Raad acht die Rijksregeling niet in het belang van de ingezetenen, dan heeft hij het recht bij de Staten-Generaal, de Kroon en de Provinciale Staten de belangen van zijn ingezetenen voor te staan. Het is dus niet zoo, dat de Raad alleen zou mogen spreken over de zaken, waarover hij heeft te beslissen; hij heeft ook het recht te spreken over die zaken, waarover hij advies kan geven; dit acht spreker ook wel degelijk den plicht van den Raad. De politieke machtsverhoudingen hebben het mogelijk en noodzakelijk gemaakt, dat de sociaal-democraten deelnemen aan het dagelijksch bestuur der gemeente. Jarenlang hebben zij de noodzakelijkheid daarvan betwist, maar toen naar hun oordeel, met een dergelijke groote oppositie, de gemeente niet meer goed bestuurd kon worden zonder hun deelneming aan het bestuur, toen zij meenden dat hun macht zoodanig was gegroeid, dat ook waarborgen bestonden, dat zij daarop in het dagelijksch bestuur invloed konden uitoefenen, hebben zij zich daartoe bereid verklaardde overgroote meerderheid van den Raad is met dit gevoelen meegegaan. Het maakt op Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen, (van Eek.) spreker altijd een kinderlijken indruk,, wanneer men tot hem zegt, dat de sociaal-democraten anders spraken en anders handelden toen zij in de oppositie waren dan nu zij mede regeerders zijn. De oppositie, welke precies eender handelt als een partij, die aan het bestuur deelneemt, is onmogelijk en moet althans nog geboren worden. Een partij, die in de oppositie is, heeft de vrijheid naar haar eigen inzichten te beoordeelen, hoe het belang der gemeente wordt gediend, maar zal, zoodra zij deelneemt aan het bestuur, trachten daarin iets tot stand te brengen. Herhaaldelijk zal er overeen stemming worden bereikt tusschen de verschillende deelen van het plaatselijk bestuur, maar daarmede is dan ook ge bonden de fractie, welke haar personen in het dagelijksch bestuur heeft geplaatst. De vrijheid, die de partij als oppo sitiepartij had, is voor een gedeelte opgeheven; het kan een voudig niet anders. Voortaan hebben de sociaal-democraten rekening te houden niet alleen met het oordeel, dat zij zelf over het gemeentebelang (dus niet: partijbelang) hebben, maar ook met het feit, dat het dagelijksch bestuur zich over het gemeentebelang een oordeel vormt, waarop de sociaal democratische Wethouders invloed kunnen uitoefenen. Het is een dwaasheid, te onderstellen, dat een oppositie op precies dezelfde wijze zou kunnen en moeten handelen als degenen, die aan de regeering deelnemen. Er bestaan uiteraard grenzen: men moet als oppositie geen dwaze voorstellen doen en rekening houden met de econo mische mogelijkheden. Wenscht men daarover te spreken, dan is het een ander geval, maar men mag den sociaal-demo craten niet verwijten, dat zij zelf niet doen, wat zij vroeger hebben verdedigd, nu de financieele omstandigheden sinds de intrede van de sociaal-democraten in het College veel moeilijker zijn geworden. Met dit al zijn de sociaal-democraten, hoewel ook zij het bejammeren, dat het dagehjksch bestuur niet meer kan doen, tevreden met wat door de sociaal-democratische wethouders in overleg, in samenwerking met en gesteund door andere deelen van het dagelijksch bestuur is tot stand gebracht. De sociaal-democraten hebben bij de beantwoording van de vraag naar de doeleinden van de sociaal-democratische gemeentepolitiek drieërlei op den voorgrond te stellen. In de eerste plaats moet men trachten door gemeentelijke maatregelen de welvaartspolitiek van het land te bevorderen. Tegenover de bezuinigings- en afbraaktactiek der tegen1 woordige Regeering hebben de sociaal-democraten een andere, hun eigen tactiek te stellen. Ook wanneer met de beperkte middelen, waarover het gemeentebestuur in dezen tijd nu eenmaal beschikt, niet zeer veel tot stand gebracht kan worden, is het van beteekenis te doen uitkomen, dat de Plan tactiek beter is dan de tactiek van de Regeering, omdat de politiek ook een opvoedende taak heeftHet op den voorgrond stellen van een betere tactiek, al kan het niet onmiddellijk gesteund worden door practische daden, heeft ook zijn be teekenis voor de toekomst. Men heeft thans misschien een andere tactiek van de Regeering te verwachten; er is sprake van het advies-West- hoff. Spreker zet er voorloopig een groot vraagteeken achter en weet nog niet, wat er van dit advies zal terecht komen. Evenmin weet spreker, in hoeverre de bezwaren de voordeelen overtreffen. In elk geval berust toch dit plan, dit advies- Westhoff voor een belangrijk deel op dezelfde denkbeelden als het Plan van den Arbeid. Het gaat ook uit van het stand punt, dat het volkomen gerechtvaardigd is in dezen tijd millioenen uit te geven voor groote werken, dat het geld daarvoor er is, en ook dat door het verrichten van arbeid tegen iets hooger loon dan in werkverschaffing wordt gegeven de koopkracht wordt vergroot, en daardoor indirect de werk verruiming bevorderd. Het geeft dus steun ook weer aan de koopkrachtleer. Er zijn ook bezwaren aan verbonden; het richt zich, zeer eenzijdig, alleen op den arbeid op het platte land; de stedelijke gemeenten zullen er niet veel van profi- 'teeren. Voorts is de vraag: hoe zullen de loonen zijn? Indien deze niet beteekenend hooger zijn dan de werkloozenuit- keeringen bedragen, gaat verloren de belangrijke stijging van de koopkracht, die zoude kunnen brengen eenige ver levendiging van handel en nijverheid, waardoor de midden stand eenigszins uit het moeras zal komen. Een bezwaar acht spreker ook, dat er niet in is voorzien wat zal geschieden met de arbeiders, die men niet geschikt acht voor dezen zwaren arbeid. Al plaatst spreker dus voorloopig een vraag teeken achter het plan-Westhoff, het heeft in elk geval steun gegeven aan het Plan van den Arbeid; in verschillende op zichten heeft het advies-Westhoff aangetoond de juistheid van de basis van het Plan van den Arbeid. Zelfstandig kunnen de sociaal-democraten, ook in deze gemeente, zeer weinig bereiken; daarvoor hebben zij ook noodig den steun van de andere, burgerlijke partijen. Dit

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 3