42
MAANDAG 20 FEBEUAKI 1939.
(van Eek.)
III. Voorstel inzake het opheffen van de Plaatselijke School
commissie en het instellen van een Onderraad. (28)
lila. Voorstel tot herziening van het bij raadsbesluit van
8 November 1933 vastgestelde plan van uitbreiding voor de
gemeente Leiden, zooals dit sindsdien is gewijzigd. (32)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
achtereenvolgens overeenkomstig de voorstellen I tot en
met lila besloten.
IV. Begrooting van de inkomsten en uitgaven der gemeente
voor het jaar 1939. (184 van 1938)
Hierbij komen tevens in behandeling de desbetreffende
moties en voorstellen, de verschillende adressen, alsmede
agendapunt
IVa. Y'oorstel om het Bestuur der Yrereeniging voor School
kindervoeding en Sehoolkinderkleeding te verzoeken, voortaan
in de vacanties (uitgezonderd de Kerstvacantie) geen voeding
te verstrekken. (90)
De algemeene beschouwingen worden geopend.
De heer van Eek zegt, dat de buitengewoon ernstige tijden
noodzaken, zich te beraden over hetgeen men ook als leden
van den Eaad kan doen om het leed van zoovelen der inge
zetenen weg te nemen, althans zooveel mogehjk te vermin
deren. Spreker denkt hierbij in de eerste plaats aan het ont
zaglijk leed der werkloosheid van zoovelen, handarbeiders
zoowel als hoofdarbeiders, maar ook aan hen, die door lage
loonen niet in staat zijn behoorlijk in hun onderhoud te voor
zien, aan den middenstand, die door gebrek aan koopkracht
bij een groot gedeelte van de bevolking niet in staat is be
hoorlijk te verkoopen, aan de boeren en de tuinders, en aan
allen, die onder de crisis lijden. Het geldt hier niet alleen een
stoffehjk lijden; het zedelijk lijden is dikwijls nog van veel
ernstiger aard. Dit stoffehjk lijden kan zoo ernstig zijn, de
werkloosheid kan den mensch zoo diep treffen, dat hij komt
in een wanhoopsstemming, dat hij het geloof in zich zelf en
in anderen verliest en toegankelijk wordt voor dp,,ge;v57pkjfjf-
leer, dat hij geen geloof meer heeft in de zegepraal van het
goede. Het kan dus voorkomen, dat dit leed zoo ernstig wordt,
dat de menschen het niet meer kunnen beheerschen en daar
door ook in geestelijk en zedelijk peil dalen. Dit leed treft de
menschen des te sterker, omdat het niet voortkomt uit
natuurlijke oorzaken. Tegenover leed en gebrek, ontstaan
door een overstrooming of een aardbeving, staat men mach
teloos; er is echter in deze maatschappij overvloed van alles,
er kan in elk geval overvloed van alles worden geproduceerd.
Spreker is zeer getroffen door de uitspraak van President
Eoosevelt onlangs: de groote vraag is, hoe kan men het werk
loos kapitaal en den werkloozen arbeid tot elkaar brengen?
Het is geen wonder, dat de menschheid gebrek lijdt, wanneer
zoowel het kapitaal als de arbeid werkloos ligt en niet gebruikt
wordt. Spreker sluit zich dus aan bij hetgeen President
Eoosevelt gezegd heeft: de werkmachine moet op gang ge
bracht worden, de menschen moeten leeren en probeeren
de voorwaarden te verwezenlijken, die aangewezen zijn om
de voortbrengselen te scheppen, waarvan de menschen
moeten leven.
Daarvoor is een plan noodig. Wanneer men vervuld is van
liefde voor de menschheid, moet de economische mensch den
liefhebbenden mensch helpen en moet men langs economischen
weg datgene trachten te verwezenlijken, wat men zijn mede-
mensch gaarne wil toedoen. In zijn meening, dat men al het
mogelijke moet doen om door middel van een vast plan (een
belang, dat ook voor het gemeentebeleid beteekenis heeft) ver
betering te brengen in den economischen toestand om daar
door de menschheid beter in staat te stellen overeenkomstig
haar waardigheid te leven, is spreker versterkt door de uit
lating in het orgaan „Ons Christelijk-Historisch Weekblad"
(27 Augustus 1938), waarin staat dat een groot offensief, een
groot plan of een paar groote plannen naast elkaar worden
gevraagd en het Plan van den Arbeid op een hoog doel mikt
en gestuwd wordt door fantasie en idealisme. Het Plan van
den Arbeid wil inderdaad een begin maken met het uitvoeren
op groote schaal van belangrijke productieve werken, om
daardoor de werkmachine weer op gang te brengen.
Wanneer spreker in een Katholiek orgaan de uitlating
leest, dat de Katholieken den politieken strijd willen gebruiken
voor toepassing van beginselen van sociale rechtvaardigheid
en menschenliefde, vraagt hij zich af, waarom het niet
mogelijk is, dat ook de Christelijke partijen den sociaal
democraten de hand reiken om te trachten maatregelen te
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen*
(van Eek.)
nemen, die het leed, dat velen nu onverdiend moeten onder
gaan, kunnen verminderen.
Spreker behoort niet tot de Christenheid, maar is wel be
langstellend toeschouwer en meent nog altijd, dat van het
Christendom menschenliefde een van de voornaamste leef
regels is, waarom hij zich afvraagt, om welke reden de Chris
tenen over het algemeen zich halsstarrig vastklampen aan
het hardvochtige en materialistische kapitalisme. Vreest
men door de samenwerking met partijen, waarin ook vele
godsdienstige ongeloovigen worden aangetroffen, zijn be
ginselen niet te kunnen handhaven, dan geeft dit geen blijk
van een vaste overtuiging.
Het kapitalisme is niet een stelsel, dat altijd moet blijven
heerschen. Men heeft allerlei stelsels gekend en meer en meer
wordt de private eigendom door allerlei maatregelen in
geperkt.
Wanneer in de Christelijke partijen de arbeiders wat meer
invloed hadden en de kapitalistische belangen daar niet al
te zeer overheerschten, zou in deze partijen de neiging ont
staan om met de sociaal-democraten de handen aan den
ploeg te slaan, ten einde de misstanden op sociaal gebied zoo
veel mogehjk te bestrijden. De opmerking in het Algemeen
Verslag, dat de sociaal-democraten zoo weinig steun krijgen
van de christelijke partijen, is van spreker afkomstig; ze heeft
echter aanleiding gegeven tot tweeërlei misverstand. In de
eerste plaats heeft spreker ze niet bedoeld als verwijt, maar
als opwekking, als aanmaning dat menschen, die tenslotte
voor een belangrijk deel eenzelfde doel willen bereiken, n.l.
het geluk der menschheid, bij goeden wil ook gezamenlijke
maatregelen moeten kunnen vinden om dit gemeenschappe
lijke doel te bereiken. In de tweede plaats sloeg ze niet op de
gemeentepolitiek, maar in het algemeen op de verhouding
tusschen de verschillende partijen. Spreker had hierbij op
het oog het feit, dat de vertegenwoordigers van de groote
christelijke partijen in de Tweede Kamer gestemd hebben
tegen de motie van den heer Kupers, waarbij met het oog op
den langen duur der werkloosheid en op de stijging van de
kosten van levensonderhoud aangedrongen werd op een ver
hooging van het steunbedrag voor werklooze arbeiders
een kleine verbetering, die mogehjk was en die zeer voor de
hand lag in verband met de omstandigheden en tegen de
ippjj^p van cl(en heer van Gekjer^n, waarin er op aangedrongen
werd, de werkzaamheden van het Werkfonds zoodartig ié
versnellen, dat het te verwerken bedrag voor den eerstkomen-
den tijd tot tenminste 150.000.000.per 12 maanden zal
worden verhoogd, en voorts om ten behoeve van een snelle
vermindering der werkloosheid het Werkfonds aan gemeenten
niet slechts voorschotten, maar ook geldschenkingen voor
openbare werken te verstrekken. Deze laatste motie was dus
weer een poging om de gemeentebesturen in staat te stellen
hun sociale taak beter te vervullen dan totnutoe. De ge
meentebesturen gaan zeer gebukt onder de onmogelijkheid
iets van belang tot stand te brengen, omdat zij niet beschikken
over de noodige geldmiddelen. Waar deze drie moties er toe
hadden kunnen leiden het leed tengevolge van de werkloos
heid iets te verminderen, betreurt spreker het zeer dat zij,
die zich bij uitstek christenen noemen, die dus geleid moeten
worden door een geest van menschenliefde, daartegen stem
men. Spreker kan niet aannemen dat in Nederland, dat toch
altijd nog behoort tot de rijke landen, dat toch in vergelijking
met menig ander land een paradijs genoemd mag worden,
niet de noodige middelen zouden kunnen worden gevonden
om deze moties uit te voeren. De heer de Bruijn, voorzitter
van het Eoomsch-Katholiek Werkliedenverbond, heeft in
een vergadering van de Nieuwe Gemeenschap, een roomsch-
katholieke actie, gezegd, dat de Katholieken zich één gevoelen
met het geheele volk van Nederland en in nauwe samen
werking met het geheele volk willen streven naar hetgeen
dat volk zoo gelukkig mogelijk maakt.
Het is uiteraard niet bekend, wat deze actie voor de nieuwe
gemeenschap zal opleveren; spreker hoopt er het beste van.
De sociaal-democraten arbeiden echter reeds zoolang hun
partij bestaat voor de nieuwe gemeenschap, want ook zij
wenschen een gemeenschap, die beter is dan de bestaande,
en een samenleving, die inderdaad aan den naam „gemeen
schap" beantwoordt.
Tot nog toe heeft men van het krachtig arbeiden door de
Katholieken in de richting van een nieuwe gemeenschap
niet heel veel bemerkt, maar het kan nog komen. De sociaal
democraten kunnen zeer veel onderschrijven van wat de heer
de Bruijn, voorzitter van het E.K. Werkliedenverbond, op
den „Socialen Zondagochtend" van „Katholiek Leiden"
op 9 Januari 1939 omtrent de nieuwe gemeenschap heeft
gezegd.
Intusschen zal men opmerken, dat in de nieuwe gemeen
schap de klassenstrijd moet worden afgewezen. De sociaal-