56
MAANDAG 20 FEBBUAEI 1939.
Gemecntebegrootinq Algemeene beschouwingen.
(Key.)
kracht" in zoo groot mogelijken omvang in toepassing te
brengen.
Spreker kan niet ontkennen, dat de mogelijkheid van
belastingvlucht ten gevolge van de verhooging der belas
tingen tot op zekere hoogte bestaat, maar daarmede is nog
niet gerechtvaardigd de onbillijkheid, tegenover de minder
draagkrachtigen begaan, die door hun werk of anderszins
aan het wonen in een bepaalde plaats gebonden zijn.
De opmerking, door spreker in de sectievergadering
gemaakt over het gebouw, dat het Eijk op den hoek van
het Eapenburg en de Nieuwsteeg heeft gezet, hield niet zoo
zeer een beoordeeling van het al of niet aesthetische uiterlijk
van dit gebouw zelf in, als wel een veroordeeling van de
slechte aansluiting van dit bouwwerk bij de naburige huizen
aan het Eapenburg, waardoor een monotone, grijze vlakte
van het naastliggende perceel in het gezicht is gekomen,
waarop nota bene reeds een reclame is aangebracht. Tegen
het antwoord van het College op deze opmerking moet
spreker protest aanteekenen, waar het zegt, „dat het be
trokken gedeelte van het Eapenburg geenszins een monu
mentale eenheid vormt, waarmede bij de beoordeeling van
het gebouw rekening dient te worden gehouden.' Inderdaad
kan van een monumentaal geheel ter plaatse niet worden
gesproken, maar zoo'n geheel kan men helaas op het Eapen
burg nog slechts sporadisch vinden. Het Museum van Oud
heden, welk gebouw eveneens aan het Eijk toebehoort, is
met zijn blinde ramen een smet voor de geheele omgeving.
Het gaat er juist om van het Eapenburg in zijn volle
lengte, die heusch niet overmatig groot is, iets te maken,
misschien eerst in een verre toekomst, waarop elke Leidenaar
trotsch kan zijn en juist daarom moet men bij de stichting
van nieuwe gebouwen wel degelijk beoordeelen of zulk een
gebouw de gelegenheid schept tot een harmonische aan
sluiting, als ook de naburige gebouwen worden vernieuwd,
wat bij het bedoelde gebouw door de wederzijds uitstekende
lagere gedeelten vrijwel geacht moet worden tot de on
mogelijkheden te behooren.
Dat bij de vaststelling van de nieuwe verordening op het
bouwen en sloopen het instellen van een schoonheidscommissie
zal worden overwogen, stemt spreker in verband met het voor
gaande tot voldoening. Ook wat den overigen woningbouw
betreft, zal spreker het instellen van een dergelijke commissie
toejuichen, want al wordt de nieuwbouw ook in aesthetisch
opzicht door Bouw- en Woningtoezicht getoetst, toch wordt
men getroffen door een zekere eenvormigheid in sommige
nieuwe straten, die daardoor een monotoon uiterlijk dreigen
te krijgen. De naam „Sleutelstad" dreigt in „Koekoekstad"
te worden gewijzigd, als men doorgaat met steeds weer goed
te keuren, dat met groote dakvlakken wordt gebouwd,
waarin de noodige koekoekramen zijn aangebracht, terwijl
de veel levendiger bouw met topgevels achterwege wordt
gelaten.
Blijkens het verslag van den Geneeskundigen en Ge
zondheidsdienst was voor 1937 het aantal verrichte inentingen
tegen de pokken bijna even laag als voor 1936; dit blijft
spreker dus met zorg vervullen wanneer het pokkengevaar
eens dreigend mocht worden. De directeur van dezen dienst
heeft deze zorg klaarblijkelijk gedeeld en het verslag vermeldt
dan ook de poging zijnerzijds om door voordrachten op
ouderavonden verbetering in dit lage inentingspercentage te
verkrijgen, tot zijn spijt echter met weinig succes. Verleden
jaar heeft spreker reeds aanbevolen, propaganda voor toe
passing van deze kunstbewerking in het eerste levensjaar te
maken en spreker herhaalt deze aanbeveling thans met
grooten aandrang. Dat de gezondheidstoestand der bevolking
in het algemeen gunstig is, stemt natuurlijk tot groote
voldoening.
In de Memorie van Antwoord zegt het College geen heil
te zien in onderhandelingen met de tramwegmaatschappijen
om de trams door autobussen te doen vervangen. Na hetgeen
de Directeur der Noord-Zuid-Hollandsche Tramweg Maat
schappij in het Leidsch Dagblad heeft geschreven, is inderdaad
van deze maatschappij niet veel medewerking te verwachten.
Iets anders lijkt het 'spreker met de Haagsche Tramweg
Maatschappij gesteld, voorzoover betreft haar lijn Station-
Haven. Indertijd was het de bedoeling geweest, deze lijn
langs de lage zijde van den Bijn door te trekken om de daar
liggende dorpen uit hun isolement te verlossen. Maar van
deze doortrekking zal wel nooit meer sprake zijn, nu reeds
jarenlang aan die zijde een goede busverbinding bestaat.
Wanneer nu het College er bij de Haagsche Tramweg Maat
schappij op zou aandringen de tramlijn aan het station te
doen eindigen, zou het een gewillig oor vinden, want dit
lijntje levert zeker een tekort op in de exploitatie. De stadsbus
zou dan weer door de Haarlemmerstraat kunnen rijden naar
het Kooipark en verder.
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Key e.a.)
Door het antwoord van het College inzake de autobus-
ringlijn is sprekers meening inzake de exploitatie-mogelijkheid
daarvan niet gewijzigd, eerder versterkt, omdat in het
antwoord reeds melding wordt gemaakt van een subsidie
aanvrage, die weliswaar voorloopig is ingetrokken, maar die
toch een aanwijzing is van een niet-loonende exploitatie.
Het antwoord, dat het College heeft moeten geven inzake
het omhoog-brengen van de spoorlijn is wel zeer teleur
stellend. Spreker vertrouwt, dat het Allege ook verder alle
pogingen in het werk zal stellen om tot een spoedige op
lossing van dit nijpende vraagstuk te komen.
Over de ingediende voorstellen hoopt spreker zich een
nader oordeel te vormen, wanneer deze door de voorstellers
zijn verdedigd.
De heer Würtz zal zich, evenals bij vorige begrootingen,
onthouden van politieke beschouwingen. Politiek behoort
in den Gemeenteraad niet thuis. „Politiek", zoo schrijft een
vooraanstaand man op staatkundig gebied, „is een hoog
goedze geeft richtsnoer aan de levenshouding der menschen
ten aanzien van hun rechten en verplichtingen in den rechts
staat, waarin zij leven en ten aanzien van de geestelijke en
zedelijke grondslagen, waarop de gemeenschap rust. Aange
zien echter de Nederlandsche gemeenschap sociaal, econo
misch en staatkundig één geheel is, zijn de Begeering en de
Wetgeving landelijk, en niet gemeentelijk geregeld. Daarom
behoort politiek in den Gemeenteraad niet thuis." Tot die
overtuiging komt men meer en meer, maar er is veel toe
noodig om algemeen tot dit inzicht te geraken. Te over zijn
de voorbeelden, dat in Gemeenteraden de politieke gevoelens
en levensbeschouwingen de objectieve visie op de zakelijke
belangen der gemeenten en haar inwoners vertroebelen, en
deze aan de politiek ondergeschikt worden gemaakt. Ten
duidelijkste komt dit vaak uit bij de benoeming en de samen
stelling van commissies; daarbij treedt de partij enpolitiek
zeer sterk op den voorgrond. Op bekwaamheid, geschiktheid
wordt minder gelet; hoofdzaak is, dat de fractie maar ver
tegenwoordigd is. De politiek is een idéé fixe geworden; bijna
overal ziet men politieke spoken en acht men het noodig de
politiek er in te zien of er in te betrekken.
Zelfs bij de voordrachten bij de benoeming van ambtenaren
van den Burgerlijken Stand, uitsluitend belast met het sluiten
van huwelijken, iets, dat met politiek niets te maken heeft,
is de politiek merkbaar en zorgt men er angstvallig voor, dat
elke fractie haar deel krijgt.
Beschouwingen, die de algemeene landspolitiek betreffen
en alleen op haar plaats zouden zijn in de vergaderingen van
de Staten-Generaal, worden in gemeenteraden ten beste
gegeven, waardoor debatten ontstaan, die de atmosfeer be
derven en de goede samenwerking belemmeren.
Het ware te wensehen, dat hieraan een einde kwam en
men algemeen inzag, dat de zakelijke aangelegenheden van
een gemeente op den voorgrond moeten worden gesteld. Dit
zal vooralsnog wel tot de pia vota behooren. Niet dan na
vele harde lessen zal men tot zijn schade en schande leeren,
dat het stelsel van partij enpolitiek uit de gemeenteraden moet
worden gebannen en men door daden algemeen de woorden
van Bernard Shaw zal logenstraffen die zegt, dat de mensch
een mislukt verpolitiekt dier is.
Het was te voorzien, dat de thans in behandeling zijnde
begrooting een beeld zou geven van nog meer financieelen
achteruitgang dan in 1938 en deze begrooting niet sluitend
te maken zou zijn zonder belastingverhooging. Het is den
sociaal-democratisehen Wethouder van Financiën niet gelukt,
daaraan te ontkomen, hetgeen niet verwonderlijk is.
De sociale lasten zijn, sedert de Dienst van Sociale Zaken
zich in handen van den tegenwoordigen functionaris bevindt,
steeds drukkender geworden. Het subsidie aan Maatschappelijk
Hulpbetoon is sinds 1934 gestegen met 173.500.De
bruto uitgaven voor armenzorg en werkloozensteun te zamen
zijn sinds 1934 toegenomen met ƒ880.770.De Eijks- en
andere subsidiën zijn in denzelfden tijd toegenomen van
ƒ445.000.tot ƒ1.561.000.Ook de vergelijking van de
cijfers van 1938 en die voor 1939 geeft een onrustbarend
accres te zien, n.l. van 392.000.hetgeen na aftrek van
de subsidiën neerkomt op rond 101.000.ten laste van de
gemeente meer dan in 1938, waarbij nog komt 3.500.voor
den schoeiseldienst, terwijl het mogelijk is, dat Maatschappe
lijk Hulpbetoon een suppletoire begrooting met een niet onbe
langrijk cijfer indient.
Indien het niet mogelijk is ingrijpende maatregelen te
nemen, die de stijging van uitgaven aan sociale lasten tot
stilstand brengen, zal opnieuw belastingverhooging noodig
zijn.
Het is dus dringend noodzakelijk, dat men zich ernstig
afvraagt, op welke wijze de uitgaven verminderd kunnen