52 MAANDAG 20 FEBRUARI 1939. Gemeentebcgrooting Algemeene beschouwingen. (Beekenkamp.) deelig verschil alzoo voor de gemeente van rond 114.000. Spreker heeft er geen behoefte aan, met voorstellen in den Raad te komen, maar hij zal zich genoodzaakt zien, met be trekking tot deze zaak toch een voorstel in te dienen, tenzij de Wethouder hem de toezegging wil doen, dat hij binnen zeer korten tijd dit vraagstuk nog eens in studie wil nemen en doen nagaan, welk voordeel voor de gemeente Leiden met verandering van stelsel in dit opzicht te bereiken zal zijn. Als lid van de commissie voor het Onderwijs zal spreker er op kunnen toezien, dat een toezegging, die spreker van den Wet houder hoopt te krijgen, niet zal beteekenen een uitstel ad calendas graecas. Spreker acht het onbegrijpelijk, dat bij een zoo sterken teruggang van het werkloosheidscijfer in Leiden de uitgaven voor den Socialen Dienst stijgen. Blijkens de opgave van Donderdag j.l. ligt het werkloosheidscijfer op het oogenblik 8J lager dan in 1938 en 14 lager dan in 1937. Het moge waar zijn, dat tengevolge van verschillende maatregelen van de Regeering in het belang van de ondersteunde werk- loozen (een bewijs, dat de veel gesmade Regeering-Colijn toch wel iets meer voor de werkloozen doet dan van zekere zijde wel eens wordt beweerd; ook de heer van Eek wekte van middag dien indruk, toen hij zeide, dat het stelsel, waaronder men tegenwoordig leeft, dus ook de Regeering-Colijn, ,,de menschen laat leven in den grootst mogelijken nood") meer moet worden uitgegeven voor de ondersteuning van de werk loozen, spreker kan niet begrijpen en ook niet aannemen, dat die meerdere uitgaven 14 van de totale uitgaven zouden uitmaken en spreker zou het zeer op prijs stellen, wanneer de Wethouder van Sociale Zaken eens kon mede- deelen, hoeveel procent die meerdere kosten dan wel bedragen, en hoe het komt, dat de uitgaven, zooals zij op het oogenblik zijn geraamd, op precies hetzelfde niveau staan als in 1937, ondanks de daling van het werkloosheidspercentage met 14. Het getuigt volgens spreker niet van groote voortvarend heid, dat op de begrooting een memorie-post voor de werk verschaffing is uitgetrokken. De rede, door den heer van Eek in deze zitting gehouden, geeft eenigszins een verklaring van de omstandigheid, dat in Leiden op dit punt niet zoo hard wordt gewerkt als wel noodig is. Ten aanzien van deze zaak bestaat bij spreker een onge rustheid, die niet wordt weggenomen door de verklaring, onlangs door Wethouder van Stralen in den Raad afgelegd, dat het College volkomen diligent is op het punt van de werkverschaffing. Van deze diligentie bhjkt uit de stukken al heel weinig. Van de 4301 werkloozen, die Leiden op het oogenblik telt, zijn slechts 20, d.i. nog geen half procent, in de werkverschaffing geplaatst. Dit percentage steekt zeer ongunstig af bij het percentage voor het geheele land. Volgens de opgave van den Directeur van den Rijksdienst der Werk loosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling bedroeg in de week van 2328 Januari 1939 het aantal te werk gestelde werkloozen rond 66.000 en het aantal gesteunde werkloozen rond 157.000. Indien de Regeering even weinig voortvarend heid aan den dag had gelegd en alle gemeentebesturen even laks waren geweest ten aanzien van de werkverschaffing als het gemeentebestuur van Leiden, zouden niet 66.000, doch slechts 1.100 menschen te werk zijn gesteld. Spreker acht dit een betreurenswaardig verschijnsel. Wanneer de cijfers voor Leiden correspondeerden met die, welke voor het geheele land gelden, zouden niet 20, maar 1265 Leidsche werkloozen bij de werkverschaffing werkzaam moeten zijn. Op grond van deze cijfers dringt spreker bij het College op meer energie aan. De enkele kleine plannetjes, die spreker als lid van de Commissie van Fabricage dezer dagen onder de oogen heeft gehad, zetten geen zoden aan den dijk. Het wordt hoog tijd, dat de S.D.A.P. in Leiden haar verzet tegen de werkverschaffing zoo langzamerhand laat varen. In andere steden spreker denkt aan het eenigszins rood bestuurde Rotterdam heeft men de gesmade werkver schaffing op het oogenblik ook goed aangepakt. Spreker is nog steeds van meening, dat werken voor den steun en werken in werkverschaffing moreel beter is dan stempelen en lediggaan. De anti-revolutionnaire fractie zou het op hoogen prijs stellen, indien het College binnen den kortst mogelijken tijd een concreten en reëelen inhoud wilde geven aan den door spreker bedoelden memorie-post. Men zal spreker tegenwerpen, dat het moeilijk is, in Leiden geschikte objecten voor werkverschaffing te vinden, maar deze uitvlucht kan spreker niet accepteeren. Het tunnel- vraagstuk schreeuwt om een oplossing en in dit verband dringt spreker er bij het College zeer sterk op aan niets onbe proefd te laten om eerlang aan dit belangrijke werk, dat zich zeer goed voor uitvoering in werkverschaffing leent, een begin van uitvoering te geven. Gemeenlebegrooting Algemeene beschouwingen. (Voorzitter e.a.) De Voorzitter vraagt, nu hij ten tweeden male over het tunnelvraagstuk hoort spreken, of het wel juist is die uit drukking te gebruiken, waar de gemeente Leiden zich ten heftigste verzet tegen het maken van een tunnel. Is het niet beter te spreken van het overwegvraagstuM De heer Beekenkamp geeft gaarne gevolg aan dezen wensch van den Voorzitter en zegt dan: het overwegvraagstuk. Voor sprekers betoog is dat op dit oogenblik precies hetzelfde: tunnel of overweg. Spreker acht dit een prachtig werk- verschaf f ingsob j eet Wil het College voorts met ernst aandacht schenken aan de circulaire van den Minister van Sociale Zaken van 3 Februari 1939, en voornamelijk aan hetgeen in punt 10 daarvan wordt gezegd over de zorg voor de groote gezinnen? Reeds vóórdat de quaestie van de Centrale werkplaats voor jeugdige werkloozen in Leiden min of meer bekendheid of beruchtheid verkreeg door zekere weekblaadjes, waren spreker feiten bekend, die hem aanleiding hebben gegeven, een uiter mate voorzichtig gestelde vraag in het algemeen verslag te doen opnemen. Er zijn daar dingen gebeurd van zoo ernstigen aard, dat het fluweelen antwoord van het College in de Memorie van Antwoord ten eenenmale afkeurenswaardig moet worden genoemd. Spreker zal echter afwachten, welke onthullingen de Wethouder zal doen; van den ernst, waar mede het College de gepleegde onregelmatigheden zal af keuren, zal afhangen welke houding de anti-revolutionnairen verder in deze zaak zullen aannemen. Reeds nu uit spreker de hoop, dat men niet volstaan zal met de opmerking, dat de leiding in de Centrale werkplaats niet zoo deugdelijk is gebleken als het College wel zou hebben gewenscht. Wanneer iets zwart is, moet men het niet wit noemen. Met name verwacht spreker een bevredigend antwoord op de vraag, waarom de leider van de Centrale Werkplaats na het ont dekken van de onregelmatigheden niet op staanden voet uit den dienst is ontslagen. Het voorstel-van Eek No. 3, strekkende om het advies in te winnen van de Algemeene Ambtenaren- en Werklieden commissie over het vraagstuk van de medezeggenschap heeft sprekers instemming niet. In de eerste plaats bevat het een formeele onjuistheid: de Raad heeft niet te besluiten het advies van de Algemeene Ambtenaren- en Werklieden- Commissie in te winnenimmers, artikel 1 van de verordening van 15 Maart 1924 zegt uitdrukkelijk, dat deze commissies ingesteld worden om Burgemeester en Wethouders in te lichten. Het ligt dus buiten de competentie van den Raad, adviezen te vragen aan die commissies. Voorts is de inhoud van het begrip medezeggenschap, waarvan het voorstel spreekt, veel te vaag. Waarom is men in socialistische ge meentebesturen nog niet overgegaan tot invoering van dit socialistisch desideratum? Wat is er nu in het eigen socialis tisch bedrijf, de N.V. de Arbeiderspers, van die medezeggen schap aan den top terechtgekomen? Wanneer zal de heer van Eek er toe overgaan de bezwaren van zijn partijgenoot prof. Bonger tegen de medezeggenschap te onderschrijven? Waarom moet men nu Leiden als proefkonijn gebruiken voor dit experiment? Spreker heeft er geen behoefte aan en zal ook zijn stem aan deze vage gedachte onthouden. In voorstel No. 4 van den heer van Eek tot verbetering van de werkwijze van de dienstcommissies zit een vrij on schuldig stuk, n.l. voorzoover het betreft de aanvulling van art. 21, lid 1, van de verordening van 15 Maart 1924. Indien de Voorzitter dit voorstel gesplitst in stemming wil brengen, heeft spreker er geen bezwaar tegen, voor dit deel van het voorstel te stemmen. Echter geeft spreker in overweging de voorgestelde wijziging van art. 21, 1ste lid, aldus te lezen, dat de laatste zinsnede komt te luiden: „indien de agenda voor de te houden vergadering geen punten van genoegzaam belang of gewicht zal kunnen vermelden". Spreker geeft deze redactiewijziging in overweging om te voorkomen, dat voor elk wissewasje of onbenulligheidje een vergadering zal moeten worden bijeengeroepen. Strekking en bedoeling van het voorstel worden daardoor overigens niet gewijzigd. Wat het standpunt van de anti-revolutionnaire fractie met betrekking tot de motie van den heer van Eek inzake het houden van optochten op Zondagnamiddag (No. 5) be treft, verwijst spreker kortheidshalve naar hetgeen harerzijds ten opzichte daarvan bij vorige gelegenheden is gezegd. Het standpunt van het College, dat geen gemeentegebouwen moeten worden verhuurd aan organisaties, die een doel nastreven, dat geacht kan worden in strijd te zijn met de openbare orde en goede zeden, heeft een volkomen rationeel motief. Het is veeleer een aantasting van de gezonde demo cratie, indien oogluikend gezagsondermijning wordt toe gestaan en daaraan middellijk of onmiddellijk medewerking wordt verleend.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 12