50 MAANDAG 20 FEBRUARI 1939. Gemeentebegrooting Algemecne beschouwingen. (Wilmer e.a.) tak van dienst tenminste éénmaal per week, zooveel mogelijk op een vastgesteld uur, de aan zijn tak van dienst verbonden ambtenaren en werklieden in de gelegenheid stelt, hem te spreken over zaken, den dienst betreffende of hun persoonlijke belangen rakende. Wanneer dit artikel in practijk werd gebracht, wanneer de diensthoofden niet alleen die gelegen heid zouden openstellen, maar ook zouden maken, dat men vrij en ongedwongen daarvan gebruik zou maken, dan zou men al een heel eind op den weg zijn, dien de heer van Eek schijnt te willen inslaan; spreker weet niet precies welken weg de heer van Eek wil bewandelen; spreker weet dat zelf wel; spreker wil n.l. samenwerking tusschen de leiding en haar personeel. Spreker kan dus zijn stem over het voorstel-van Eek No. 4 inzake de dienstcommissies nog niet bepalen. Hij gelooft echter wel, dat hij aan verscheidene van de voorgestelde verbeteringen zijn stem zal kunnen geven. Het recht van petitionneeren dit in antwoord aan den heer van Eek wordt door niemand ontkend, maar wanneer men een bepaald recht heeft, is het niet altijd redelijk van dat recht gebruik te maken. Nu staat voor spreker onom- stootelijk vast, dat het niet redelijk is, wanneer een Gemeente raad zich gaat bemoeien met allerlei zaken, waarover ten slotte de Regeering heeft te beslissen in samenwerking met de Staten-Generaal. Anders zou dit in alle Gemeenteraden kunnen geschieden, over alle mogelijke onderwerpen, waar door men evenveel Parlementen zou krijgen als er Gemeente raden in het land zijn. Wanneer iets de parlementaire demo cratie kan ondermijnen, dan is het dit, dat er veel meer gepraat wordt dan noodig is; dat dus de zaken, die in het Parlement kunnen besproken worden, en worden besproken, ook worden besproken in alle Gemeenteraden in het land. Wanneer de heer van Eek den katholieken voorhoudt, dat zij zich onder den dwang van het kapitalisme moeten uit werken, dat zij in dienst staan van het kapitalisme en zich daaraan vastklampen, gebruikt hij groote woorden, die bij nuchtere beschouwing blijken niet aan de realiteit te be antwoorden. In datgene, wat andere partijen doen, ziet men niets dan verderfelijksmen vindt alles, wat zijn eigen partij doet, voortreffelijk. Het is echter allerduidelijkst, dat de rechtsche partijen jarenlang de macht van het kapitalisme hebben ingeperkt. In de laatste 25, 50 jaar zijn tientallen en honderdtallen wetten gemaakt, die niets anders beoogen dan de macht van het kapitalisme te beperken. Men denke slechts aan de geheele sociale wetgeving! Thans wenscht spreker enkele afzonderlijke zaken te behandelen. In de sectie-vergadering heeft spreker als zijn meening te kennen gegeven, dat door de politie te veel processen- verbaal worden opgemaakt voor kleine, te goeder trouw begane overtredingen, speciaal op het gebied van het verkeer. Het Pollege deelt deze meening niet en zegt in de Memorie van Antwoord: „Integendeel is naar de meening van den Pommissaris van Politie het aantal opgemaakte processen- verbaal ter zake van verkeersovertredingen, dat door het Politie-personeel hier ter stede wordt opgemaakt, te gering in verhouding tot het groote aantal verkeersovertredingen, dat dagelijks gepleegd wordt." Van dit antwoord kan spreker alleen zeggen, dat het zoo ver van zijn meening afstaat, dat het voor hem ondoenlijk is daarover te debatteeren. Het schijnt spreker toe, dat dit antwoord de waarheid logenstraft van de verklaring, die de Voorzitter eenige jaren geleden in den Raad heeft afgelegd, dat bij de promoties van het politie-personeel geen rekening wordt gehouden met het aantal opgemaakte processen-verbaal. De Voorzitter zei toen ongeveer letterlijk: indien een agent van politie b.v. in 10 jaar geen enkel proces-verbaal heeft opgemaakt, wordt weieens getwijfeld aan zijn ijver en wordt nagegaan, of die man in al die jaren niet in de nood zakelijkheid heeft verkeerd, een bekeuring te maken, maar over het algemeen wordt er bij promotie geen rekening mee gehouden, of men weinig of veel processen-verbaal opmaakt. De meening van den Pommissaris is echter, dat de Politie te weinig processen-verbaal opmaakt, zoodat er politie-agenten zijn, die hun plicht niet doen. Daaruit schijnt toch te volgen, dat deze Commissaris, die het opmaken van proces-verbaal nuttig en noodig schijnt te vinden, er bij promotie rekening mee houdt, of de agenten veel processen- verbaal hebben opgemaakt. Spreker is overtuigd, dat in de afgeloopen zittingsperiode door de samenwerking der rechtsche partijen, meermalen gesteund door de leden van kleinere partijen, veel is behouden, wat van groote principieele waarde is voor de burgerij. De heer Beekenkamp zegt, dat men uit de eerste bladzijden van het Algemeen Verslag den indruk krijgt, dat de behande ling van de begrooting voor 1939 dienstbaar gemaakt zal Gemeenlebegrooting Algemeene beschouwingen. (Beekenkamp.) worden aan politieke partij-propaganda met het oog op de komende raadsverkiezing. Spreker heeft zich echter afge vraagd of het nut heeft reeds thans in den breede te gaan discussieeren over de vraag, of de bijna verstreken zijnde vierjarige periode van gemeentelijk beleid datgene gebracht heeft wat men er van verwacht heeft en wat men er voor heeft beloofd. Tusschen de gewekte verwachting en het bereikte resultaat bestaat een groote marge, die ruimte laat voor allerlei speculaties. Het hangt af van ieders subjectief waar- deeringsoordeel, hoe die balans er uit ziet, hoe zwaar de posten zijn, die men op de debet- en op de crediet-zijde brengen wil. Het gemeentebelang zal er naar sprekers meening niet in belangrijke mate mee gediend zijn, wanneer de raads leden deze week zouden vullen met allerlei beschouwingen van partijpolitieken aard. Men spreekt tegenwoordig van bepaalde zijde bij voorkeur over de crisis van het parlementaire stelsel; men zou echter verstandiger doen, door daarover niet te spreken, maar zelf mede te helpen om aanwijsbare fouten, die aan het parle mentaire systeem kleven, te verhelpen. Spreker gaat vol komen accoord met hetgeen hij eenigen tijd geleden in de Leidsche Courant las over de saneering van de partijpolitiek. De schrijver van dit artikel, vermoedelijk een der leden van dezen Raad, wijst een drietal fouten aan, die ook wel in dezen Raad worden gemaakt. Een van die fouten is, dat de raads vergaderingen worden misbruikt om voor pers en tribune te spreken en om dan zaken te bespreken, die hier niet op haar plaats zijn, dat men hier zoo graag Tweede Kamertje gaat spelen en de politiek van de Regeering op allerlei wijzen becritiseert. Jiaardoor krijgen de debatten hier een onge hoorde en ook onnoodige lengte, hetgeen vermeden kan worden, door zich strikt te bepalen tot het onderwerp, dat aan de orde is. Een tweede fout is, dat men bepaalde voorstellen a priori veroordeelt, omdat ze afkomstig zijn van een zekere zijde, zonder dat men de moeite neemt zich in de mérites van die voorstellen in te leven. Spreker erkent, dat meermalen ook in den Leidschen Raad voorstellen worden gedaan, die zoozeer indruischen tegen een gezond financieel gemeentebeheer en gemeentebeleid, dat men zich waarlijk niet lang behoeft te bedenken over de vraag, hoe men zijn stem zal hebben te bepalen. Maar tegenstemmen, louter en alleen omdat het een voorstel is, dat van de overzijde komt, lijkt spreker niet juist. „Een derde fout is, dat de debatten niet altijd staan op een even hoog peil. Partijenpolitiek kan en moet in zich goed zijn, kan en moet staan op een hoog peil, kan en moet gevoerd worden in, naar wat volgens eerlijke overtuiging is, het be lang van het volk." Aldus de schrijver in de Leidsche Courant. Dit is juist. Ook uit de gemeentepolitiek were men grofheid en lompheid, zulks ter wille van de parlementaire democratie en ter bevordering van wat spreker noemt de parlementaire aristocratie, waaronder spreker verstaat, dat het gemeenebest geleid en gediend wordt door de apuT-roi, de besten, de meest bekwamen, de meest deskundigen, die in staat zijn zich te verheffen boven de partijpolitiek in engeren zin, die zich niet schuldig maken aan vliegen-af-vangerij of persoonlijke be strijding, maar positief werk doen. Dit alles beteekent geenszins, dat men de beginselen, die men belijdt, moet verdoezelen. Integendeel: als er wat op zijn tijd heel goed is gestreden moet worden, plaatse men beginsel tegenover beginsel en streven tegenover streven. De belangstellende toeschouwer buiten den Raad zal t.z.t. wel uitmaken, wien en wat hij verkiezen moet. De waarde van een raadslid wordt niet afgemeten naar het aantal kolommen, dat hij in de Handelingen weet te vullen, noch ook naar de exclamaties, waaraan de politieke partij, waartoe hij behoort, zich in verkiezingstijden te buiten gaat, maar naar de resul taten, die bereikt worden in den Raad of in de commissiever gaderingen. Dit wil spreker verstaan onder parlementaire aristocratie; de raadsleden, die aan deze norm beantwoorden, dienen daar mede het beste, ook de parlementaire democratie. Op de basis van deze beschouwingen wenscht spreker enkele opmerkingen over de begrooting zelve te maken. Verscheidene jaren achtereen heeft spreker zijn teleur stelling er over geuit, dat de behandeling van de begrooting veel later plaats heeft dan in overeenstemming is met de wettelijke voorschriften. Hoe onaangenaam dit kan zijn, bleek, toen onlangs hals over kop een voorstel tot verhooging van de opcenten op de personeele belasting moest worden behandeld, ten einde de begrooting sluitend te krijgen. Het College heeft bij die gelegenheid zelf erkend, dat een gesplitste behandeling groote bezwaren en groote nadeelen heeft. Men moet dan immers over het sluitend maken van de begrooting beslissen, terwijl men nog niet eens de Memorie van Antwoord

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 10