N°. 17. Leiden, 12 Januari 1939. In Uwe Vergadering van 25 Februari 1935 (Ingek. Stukken No. 18) werd o.m. besloten, dat, indien tot aanleg van sport terreinen nabij den Leidschen Hout wordt overgegaan, die aanleg in werkverschaffing zal worden uitgevoerd. Naar aanleiding van dit besluit is door ons de aanleg van bedoelde sportvelden voorbereid. Zeer tot ons leedwezen heeft die voorbereiding veel tijd gevorderd, hetgeen voor namelijk is toe te schrijven aan de omstandigheid, dat, aangezien het hier betreft een complex sportvelden, ver schillende vraagstukken aan de orde kwamen, waaromtrent deskundigen moesten worden geraadpleegd, alvorens het definitieve plan kon worden opgemaakt. Thans kunnen wij evenwel den aanleg van de sportvelden bij Uwe Vergadering aanhangig maken. Het plan betreffende dien aanleg, hetwelk geheel in over eenstemming met het bestuur van de Sportstichting is opge maakt en hetwelk in de Leeskamer ter inzage is gelegd (teekening J 1264), omvat den aanleg van: 1°. een algemeen wedstrijdveld, d.w.z. een groot voetbal veld, tevens gedacht als athletiekterrein, en in verband daarmede rondom voorzien van een sintelbaan (voor lange en korte afstanden), terwijl de tusschen deze baan en het eigenlijke voetbalveld overblijvende ruimten benut kunnen worden voor het maken van banen voor pols-, hoog-, ver- en hinkstapspringen (met bijbehoorende springbakken) en voor kogelstooten, en het maken van z.g. werpspringen voor discuswerpen 2°. een tweede voetbalveld; 3°. een hockey- en voetbalveld; 4°. een korfbalveld; 5°. een drietal tennisbanen; een en ander met de bijbehoorende accommodatie. Het bestuur van de Sportstichting is van oordeel, dat het voorshands niet verantwoord is de op de teekening aangegeven tribunes, welker bouw een bedrag van 77.500.zou vorderen, op te richten. Wij meenen, dat het aanbeveling verdient in deze de zienswijze van het bestuur te volgen en dat mitsdien thans niet tegelijk tot den bouw van de geprojec teerde tribunes moet worden overgegaan. De oppervlakten, waarop de tribunes zijn geprojecteerd, kunnen voor dien bouw gereserveerd blijven, zoodat, indien te eeniger tijd mocht blijken, dat aan tribunes behoefte bestaat, deze alsnog op de een of andere wijze kunnen worden aangebracht. Het is de bedoeling de eigenlijke terreinwerken op te dragen aan de Nederlandsche Heidemaatschappij onder directie van den dienst van Gemeentewerken, terwijl het maken van bruggen, kleedruimten en tennisvelden kan worden aanbesteed. Wij hebben gemeend niet te moeten ingaan op het denkbeeld van de de Sub-Commissie voor de Steunverleening, om ook met betrekking tot de terrein werkzaamheden een of meer aannemers uit te noodigen een inschrijving te doen, ten einde, voor het geval de inschrijvings som lager zou zijn, dan de raming van genoemde Maat schappij, ook dat gedeelte van den aanleg aan een aannemer op te dragen, aangezien de Heidemaatschappij voor het onderhavige werk speciaal geëigend is. De kosten van den eigenlijken terreinaanleg worden ge raamd op 99.200.in welk bedrag is begrepen een loon bedrag van 46.000.De overige werken zullen een bedrag van f 32.000.vorderen, in welk bedrag is be grepen een loonbedrag van 9.200.Bij deze ramingen is er van uitgegaan, dat de hekwerken voor bruggen en tennis velden in de centrale werkplaats voor jeugdige werkloozen zullen worden gemaakt. De totale aanlegkosten zullen der halve, exclusief de kosten van den grond, welke reeds eigen dom van de gemeente is en waarvan de waarde op 85.500. is te stellen, een bedrag vorderen van 131.200.Het totale loon in dat bedrag begrepen, bedraagt 55.200. en het aantal werkverschaffings-manweken is in verband daarmede te stellen op 2700. Blijkens de in de Leeskamer ter inzage gelegde stukken, is de medewerking van den Minister van Sociale Zaken in dezen aanleg bij wijze van werkverschaffing verkregen en zullen derhalve de arbeidsloonen in aanmerking komen voor de berekening van het aan de gemeente toekomende subsidie uit het Werkloosheidssubsidiefonds. Bij de aanvrage om medewerking hebben wij den Minister verzocht, om ten aanzien van deze werkverschaffing het uurloon te bepalen op 40 cent, doch de Minister heeft ons in zijn schrijven, waarbij zijn medewerking in de uitvoering van den aanleg bij wijze van werkverschaffing wordt toe gezegd, medegedeeld, dat hij geen vrijheid kan vinden het uurloon op een hooger bedrag dan 38 cent bij flink werken te bepalen. Omtrent een verhooging van het uurloon voor de bij de meer technische werken (tennisvelden, kleedruimten, bruggen, enz.) tewerk te stellen vaklieden wordt nog overleg met den Minister gepleegd. 7 Het is gewenscht, om tegelijk met den aanleg van de sportvelden, den aanleg van de verbindingsstraten langs het sportterrein, voor zoover mogelijk, aan te leggen, opdat de sportvelden behoorlijk toegankelijk zullen zijn en er gelegenheid zij tot het parkeeren van auto's. Bovendien worden door dien aanleg eenige gemeentegronden bouwrijp gemaakt. Deze straataanleg, welke, behoudens een latere gedeeltelijke verrekening met de eigenaren van aangrenzende gronden, ten laste komt van het Grondbedrijf, zal als normaal werk plaats hebben. De kosten van dezen straataanleg worden begroot op ƒ31.000.—. Op grond van het vorenstaande geven wij U, in overeen stemming met de Commissie van Fabricage en met ver wijzing naar de in de Leeskamer ter inzage gelegde stukken, in overweging: a. om door vaststelling van de overgelegde begrootings- staten op de begrooting voor 1939 een bedrag te onzer be schikking te stellen: 1°. van 131.200.ten behoeve van den aanleg in werk verschaffing op vorenomschreven wijze van een complex sportvelden nabij den Leidschen Hout, nader aangegeven op de overgelegde teekening J 1264, met dien verstande, dat voorshands de daarop aangegeven tribunes achterwege Avorden gelaten; 2°. van 31.000.ten behoeve van den aanleg, voor zoover mogelijk, van de verbindingsstraten langs bet sub 1°. bedoelde sportterrein b. het in onze handen om praeadvies gestelde verzoek van de Leidsche Studenten Scherm- en Gymnastiek Ver- eeniging Arena Studiosorum", in zake het aanleggen van een sintelbaan, als afgedaan te beschouwen. Tenslotte deelen wij U nog mede, dat de inbreng van de speelvelden bij de Sportstichting, alsmede de regeling met het Grondbedrijf ter zake van de beschikbaarstelling van den grond t.z.t. afzonderlijk bij Uwe Vergadering aanhangig zullen worden gemaakt. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 18. Leiden, 12 Januari 1939. In Uwe Vergadering van 20 December 1937 (Ingek. Stukken No. 212) werd besloten aan de Gemeentelijke Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon voor het jaar 1938 een extra-subsidie toe te kennen van ten hoogste 3.300.ten behoeve van de instelling, bij Avijze van proef, van een schoeiseldienst, met welken dienst in de eerste plaats Averd beoogd een gelegenheid te scheppen, om aan armlastige door genoemde Commissie ondersteunde schoenmakers werk te verschaffen door het doen repareeren van schoeisel ten behoeve van door de Commissie ondersteunde armlastigen en ten behoeve van gesteunde werkloozen en derhalve loon voor arbeid te verstrekken in plaats van ondersteuning zonder meer. Op 19 December j.l. besloot Uwe Vergadering goed te keuren, dat de proef tot 24 Januari a.s. werd voortgezet, zulks in verband met de omstandigheid, dat de dienst eerst op 24 Januari 1938 in werking was gesteld, en de wenschelijk- heid van voortzetting of opheffing van den dienst nog bij de voornoemde Commissie in onderzoek was. Thans zal derhalve een beslissing inzake het al dan niet voortzetten van den dienst moeten worden genomen. Omtrent deze aangelegenheid wonnen wij het advies in van de Gemeentelijke Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon, van welke Commissie het initiatief tot de proef neming was uitgegaan. Blijkens haar in de Leeskamer ter inzage gelegd schrijven d.d. 18 November j.l. vond de Commissie aanvankelijk in meerderheid geen vrijheid een voorstel te doen tot voort zetting van de proef. Zij was n.l. van oordeel, dat de voor deden van den schoeiseldienst niet opwegen tegen de daaraan verbonden nadeelen. Het voor de ondersteunde armlastigen, de valide werkloozen en de te werk gestelde ondersteunde schoenmakers verkregen voordeel achtte zij niet zoo groot dat daarom over de bezwaren van de niet-gesteunde schoen makers diende te worden heengestapt. Na kennisneming van de bij het schrijven van de Commissie overgelegde stukken kwam ons College echter tot de conclusie, dat het nadeel van den dienst voor de niet-gesteunde schoen makers tegenover het voordeel voor diegenen, die van den dienst gebruik maken en voor de aan den dienst verbonden schoenmakers, niet van zoodanige beteekenis is, dat op grond daarvan de proef niet nog een jaar zou zijn voort te zetten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 7