de woning Klikstraat no. 4; wegens onvoldoende voorziening met daglicht, vochtigheid, gering oppervlak, oude vervallen toestand en slechte indeeling de woning Klikstraat no. 8; wegens vochtigheid, gering oppervlak, oude vervallen toestand, brandgevaarlijke toestand en slechte indeeling: de woningen 4e Binnenvestgracht no. 63 en Geere- straat no. 3; wegens onvoldoende voorziening met daglicht, onvol doende gelegenheid voor luchtverversching, vochtigheid en slechte indeeling: de woningen 4e Binnenvestgracht no. 74, le Gortestraat nis 27 en 35 en le Haverstraat nis 21, 23, 8 en 26; wegens onvoldoende voorziening met daglicht, onvol doende gelegenheid voor luchtverversching, vochtigheid, gering oppervlak en slechte indeeling: de woningen 4e Binnenvestgracht nis 75, 76 en 77; wegens onvoldoende voorziening met daglicht, vochtigheid, oude vervallen toestand en slechte indeeling: de woningen le Gortestraat nis 25, 37 en 43; wegens vochtigheid, oude vervallen toestand en slechte indeeling de woning le Gortestraat no. 2; wegens onvoldoende gelegenheid voor luchtverversching, vochtigheid, gering oppervlak en slechte indeeling: de woning le Haverstraat no. 25; wegens onvoldoende voorziening met daglicht, onvol doende gelegenheid voor luchtverversching, vochtigheid, gering oppervlak, onvoldoende verdiepinghoogte, oude ver vallen toestand en slechte indeeling: de woning le Haverstraat no. 27 wegens onvoldoende voorziening met daglicht, vochtig heid en oude vervallen toestand: de woning 4e Binnenvestgracht no. 70; 2°. te gelasten, dat de woningen moeten zijn ontruimd binnen- zes maanden, te rekenen van den dag, waarop de tijd tot voorziening is verstreken of het besluit tot onbewoon baarverklaring is gehandhaafd. II. voorloopig goed te keuren het op kaart D aangegeven plan van onteigening, welk plan strekt, om met toepassing van art. 77, eerste lid, onder 1°. der onteigeningswet de beschikking te verkrijgen over de oppervlakten aan de le Gortestraat, de le Haverstraat, de Kraaierstraat, de 4e Binnenvestgracht, de Geerestraat, de Klikstraat en de Geeregracht, welke oppervlakten op die kaart met een roode bies zijn omgeven, zulks ter ontruiming van die oppervlakten. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 220. Leiden, 9 December 1938. Door Uwe Vergadering werd op 25 Maart 1935 een wijziging van de verordening op de Straatpolitie vastgesteld, waarbij een z.g. ventverbod in het leven werd geroepen. Daarbij werd bepaald, dat het verbod niet van toepassing is o.m. voor zoover het verkoopen, het ten verkoop aan bieden of het venten geschiedt met schriftelijke vergunning van ons College (artt. 51 e.v.). In ons praeadvies (Ingek. Stukken No. 44 van 1935) gaven wij te kennen overwegende bezwaren te hebben tegen het invoeren van een vergunningsstelsel ten einde het aan tal venters te beperken, gelijk door den Algemeenen Ven- tersbond voor Leiden was gevraagd. Wel achtten wij het invoeren van zoodanig stelsel gewenscht, doch slechts om eenig toezicht in het belang van de openbare orde te kunnen uitoefenen, waarmede voornamelijk beoogd werd zooveel mogelijk te voorkomen, dat het venten ontaardt in verkapte bedelarij. Deze overweging ligt derhalve aan het verbod ten grondslag. De toepassing van de regeling is daarmede in overeenstemming. Een vergunning tot venten wordt in het algemeen aan ieder die daar om verzoekt verleend, indien niet is te vreezen, dat de vergunning slechts zal dienen, om onder het mom van venten, bedelarij te bedrijven. De vergunningen worden telkens verleend voor een kalender jaar. De praktijk heeft evenwel aangetoond, dat met deze regeling niet kan worden volstaan. De huidige economische omstandigheden toch zijn oor zaak, dat een veel grooter aantal personen tracht zich met den straathandel eenig inkomen te verwerven, dan in normale tijden het geval is. Gedurende dit jaar werden niet minder dan 756 ventvergunningen uitgereikt. Hoewel dit aantal lager is, dan dat van de in 1936 en 1937 uitge reikte vergunningen, moet het voor deze gemeente toch veel te hoog worden geacht. Dit spreekt te meer, indien men bedenkt, dat tengevolge van de algemeen verminderde welvaart de omzetmogelijkheid aanzienlijk kleiner is geworden. Het groote aantal venters heeft tot gevolg, dat de kansen, om met venten in het levensonderhoud te kunnen voorzien, steeds geringer worden en dat hoe langer hoe meer venters zich genoodzaakt zien om steun of handelsgeld bij den Dienst voor Maatschappelijk Hulpbetoon aan te kloppen. De steun aan kleine kooplieden is dan ook belangrijk toegenomen. Deze toeneming o.m. was voor de Gemeentelijke Com missie voor Maatschappelijk Hulpbetoon aanleiding, om zich tot ons te wenden met het verzoek een Commissie in te stellen, welke een andere regeling van den straathandel onder oogen zou moeten zien. Ons College heeft gemeend aan dat verzoek te moeten voldoen. De door ons ingestelde Commissie, bestaande uit: de Wethouder van Sociale Zaken, voorzitter, de Commissaris van Politie, de Directeur van den Markt- en Havendienst, de Directeur van den Gemeentelijken Dienst voor Maat schappelijk Hulpbetoon, afgevaardigden van de daarvoor in aanmerking komende organisaties van kleinhandelaren, marktkooplieden en venters, één in overleg met de Leidsche Middenstandscentrale en één in overleg met de Kamer van Koophandel aangewezen bestuurslid van die organisatie en die instelling en de chef van de afdeeling Algemeene Zaken der Gemeente-Secretarie, secretaris, heeft het venters- vraagstuk in zijn geheel bezien. Haar beschouwingen zijn vervat in haar in de Leeskamer ter lezing gelegd rapport. Uit dit rapport blijkt, dat de Commissie van oordeel is, dat het aantal vergunningen dient te worden beperkt en dat die beperking dient te worden verkregen door het voor loopig afsluiten van het ventersbedrijf, m. a. w. door het tijdelijk niet verleenen van een ventvergunning aan personen, aan wie thans nog geen vergunning is verleend. Die afsluiting zal moeten blijven voortduren, totdat het aantal venters tengevolge van overlijden en het neerleggen van het beroep, geleidelijk zoodanig is ingekrompen, dat dit aantal meer in overeenstemming is met de mogelijkheid van het vinden van een bestaan in het ventersbedrijf. Is dit aantal bereikt, dan zal dit voorshands als maximum van het aantal te verleenen ventvergunningen dienen te worden beschouwd. Behalve dezen maatregel acht de Commissie nog enkele andere maatregelen noodig. Als voornaamste noemen wij het niet meer verleenen van een ventvergunning aan personen, die den leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt. Het venten door jeugdige personen acht de Commissie een maatschappelijk kwaad. Die personen verliezen den lust tot het aanleeren van een beroep, zoodat zij ook later voor den productieven arbeid verloren zijn. Hun blijft geen andere keus dan het ventersberoep. Behalve dat zulks voor de betrokkenen noodlottig is, heeft dit ook voor de ge meenschap een bedenkelijken kant, aangezien de kans groot is, dat die personen na eenigen tijd zullen behooren tot die categorie van ingezetenen, die bij den minsten tegenslag bij de overheid om ondersteuning moet aankloppen. Aan gezien voor de bestaande venters uiteraard een overgangs regeling zal moeten worden getroffen, zal deze maatregel eerst toepassing kunnen vinden, nadat het aantal ventver gunningen beneden het vorenbedoelde maximum is gedaald en derhalve nieuwe vergunningen kunnen worden verleend. Voor de bestaande jeugdige venters wil de Commissie de leeftijdsgrens op 16 jaar gesteld zien. Op grond van haar beschouwingen geeft de Commissie ons in overweging: I. Het ventersbedrijf voorloopig af te sluiten, door tijdelijk ventvergunningen niet te verleenen aan personen, die thans niet in het bezit van een vergunning zijn, totdat het aantal venters zoodanig is ingekrompen, dat dit meer in over eenstemming is met de mogelijkheid van het vinden van een bestaan in het ventersberoep. II. Een lijst aan te leggen van gegadigden naar een ventvergunning, welke lijst dient gevolgd te worden bij het verleenen van vergunningen aan nieuwe venters, zoodra zulks, door het dalen van het aantal ventvergunningen beneden een later vast te stellen maximum, mogelijk is. III. Van de personen, die thans in het bezit van een vergunning zijn, van het verkrijgen van een vergunning na afloop van den geldigheidsduur van de oude uit te sluiten hen, die jonger zijn dan 16 jaar en de z.g. gelegen- heidsventers. IV. In de ventvergunningen de waar of de groep van waren aan te duiden, waarmede, met uitsluiting van andere waar, gevent mag worden, tenzij het venten met andere waar afzonderlijk wordt toegestaan. Verzoeken om toe stemming worden niet ingewilligd binnen een tijdsverloop van drie maanden na het verleenen van de vergunning of nadat de laatste toestemming is verleend. V. Aan nieuwe venters t. z. t. vergunning te verleenen, voor zoover zij den leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, met dien verstande, dat in zeer bijzondere gevallen van dien leeftijd kan worden afgeweken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 3