152 lijder behoort, of de lijder zelf, indien deze in een inrichting of niet in gezinsverband woont. Art. 4. 1. De besmettelijke-ziektengelden zijn niet verschuldigd door on- en minvermogenden; als zoodanig worden aan gemerkt de belanghebbenden, voor wie de gemengde hoofd som minder dan 8.bedraagt. 2. De in artikel 2 genoemde bedragen worden vermin derd met a. 90 indien de gemengde hoofdsom 8.of meer, doch minder dan 20.bedraagt; b. 85 indien de gemengde hoofdsom 20.of meer, doch minder dan 36.bedraagt; c. 75 indien de gemengde hoofdsom 36.of meer, doch minder dan 50.bedraagt; 60 indien de gemengde hoofdsom 50.of meer, doch minder dan 66.bedraagt; e. 40 indien de gemengde hoofdsom 66.of meer, doch minder dan 80.bedraagt; 20 indien de gemengde hoofdsom 80.of meer, doch minder dan 96.bedraagt. 3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid blijft buiten toepassing, zoolang de belanghebbende in gebreke is gebleven aan den Inspecteur der Gemeentebelastingen op diens ver zoek een verklaring over te leggen van den Inspecteur der Directe Belastingen, aangevende het bedrag van de gemengde hoofdsom. 4. Onder gemengde hoofdsom wordt verstaan het overeen komstig artikel 63, lid 4, letter b, der Lager-onderwijswet 1920 vastgestelde totaal-bedrag van de hoofdsommen der gemeente fondsbelasting en vermogensbelasting van den belangheb bende over het loopend belastingjaar, beoordeeld naar het tijdstip, waarop de in artikel 2 bedoelde diensten werden verleend, of indien de aanslagen, welke voor de bepalingen van die hoofdsommen noodig zijn, nog niet zijn vastgesteld, over het onmiddellijk daaraan voorafgaande belastingjaar. Art. 5. Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kunnen Burgemeester en Wethouders geheele of ge deeltelijke ontheffing verleenen van de betaling van de ver schuldigde besmettelijke-ziektengelden. Art. 6. Voor de toepassing van de artikelen 299 en 300 van de Gemeentewet treedt de Inspecteur der Gemeentebelastingen in de plaats van den Gemeenteraad of van den Burgemeester. Art. 7. De invordering van de besmettelijke-ziektengelden, ver schuldigd wegens vervoer, afzondering, onderzoek en ver pleging van personen, geschiedt door den Gemeente-Ont vanger. Art. 8. De inning van de besmettelijke-ziektengelden, ■verschuldigd wegens ontsmetten en reinigen van voorwerpen, goederen of waren, gebouwen, vertrekken, voer- en vaartuigen, geschiedt door den Kassier-Boekhouder van den Gemeentelijken Beinigings- en Ontsmettingsdienst. Art. 9. De betaling van de besmettelijke-ziektengelden moet ge schieden binnen één maand, nadat het bedrag door toezending van een nota ter kennis van den belanghebbende is gebracht. Art. 10. Voor iedere betaling wordt een gedagteekend bewijs van kwijting afgegeven, tenzij de betaling geschiedt door over schrijving of storting op de rekening van den Gemeente- Ontvanger of voorzooveel betreft de inning, bedoeld bij artikel 8 van den Gemeentelijken Beinigings- en Ont smettingsdienst bij den Postcheque- en Girodienst. Art. 11. Bij gebreke van tijdige betaling geschiedt de invordering van de besmetteüjke-ziektengelden overeenkomstig de arti kelen 291 tot en met 295 van de Gemeentewet. Art. 12. Deze verordening treedt in werking op den eersten dag der maand, volgende op die, waarin het bericht der Konink lijke goedkeuring bij het Gemeentebestuur is ingekomen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 205. Leiden, 2 December 1938. Ingevolge het bepaalde in artikel 8bis van de verordening van 30 November 1931 (Gemeenteblad No. 34) op de heffing van eene belasting onder den naam van Straatbelasting, te Leiden, gewijzigd bij verordening van 20 Januari 1936 (Gemeenteblad No. 4), wordt de belasting teruggegeven voor gebouwde eigendommen, welke met hunne gebouwde aan- hoorigheden gedurende twaalf achtereenvolgende maanden ongebruikt en onverhuurd zijn gebleven, indien binnen dertig dagen na dat tijdvak een desbetreffend verzoek wordt ingediend. Door den Verhuurdersbond voor Leiden en Omstreken is nu een adres in zake verkorting van bovenbedoelden termijn van twaalf achtereenvolgende maanden tot zes of drie maanden ingediend, welk adres in Uwe Vergadering van 5 September 1938 in handen van ons College ter fine van praeadvies is gesteld. Blijkens het in de Leeskamer ter inzage gelegd adres komt het verzoek eigenlijk hierop neer, dat de thans in de ver ordening opgenomen regeling inzake teruggaaf van belasting zal worden bestendigd, doch dat bovendien de mogelijkheid wordt geopend, dat eveneens teruggaaf van belasting wordt verleend wegens gebouwde eigendommen, welke langer dan drie of zes maanden, doch korter dan twaalf maanden onge bruikt en onverhuurd zijn gebleven en daarna weder in gebruik zijn genomen of verhuurd. Zooals Uwen Baad bekend zal zijn, verzocht adressant in 1935 teruggaaf van belasting te verleenen, nadat gebouwde eigendommen langer dan zes maanden ongebruikt en onver huurd zijn gebleven (zie Ingek. Stukken No. 255 van 1935). Met de Commissie van Financiën waren wij destijds van oordeel, dat voor het verleenen van restitutie aanleiding bestond, echter eerst nadat de eigendommen gedurende een tijdvak van twaalf achtereenvolgende maanden onverhuurd en ongebruikt zijn gebleven, evenals zulks het geval is voor de grondbelasting. Hierdoor zou de opbrengst van de be lasting naar schatting ten hoogste 5.000.verminderen. Tot dusver is het totaal van de verleende restituties be neden het geschatte bedrag van ten hoogste 5.000. gebleven. Mede in verband met de daling van het getal leeg staande perceelen, zijn de te verleenen restituties voor 1939 geraamd op ten hoogste 3.000.Ook indien na een termijn van zes maanden reeds aanspraak op restitutie zou kunnen worden gemaakt, zou met dit bedrag wel kunnen worden volstaan. Hoewel het aantal leegstaande perceelen in den laatsten tijd is gedaald, is de exploitatie van verschillende onroerende goederen, voornamelijk gelegen in de binnenstad, na 1935 niettemin moeilijker geworden. In verband met een en ander kunnen wij thans dan ook wel vrijheid vinden U voor te stellen aan het verzoek van adressant tegemoet te komen en de mogelijkheid te openen, dat teruggaaf van belasting zal worden verleend, indien gebouwde eigendommen gedurende zes of meer, doch minder dan twaalf achtereenvolgende maanden ongebruikt en on verhuurd zijn gebleven en wel tot de helft van de jaarlijks verschuldigde belasting. Voor verkorting van den termijn tot drie maanden achten wij geen aanleiding aanwezig. In overeenstemming met het advies van de Commissie van Financiën geven wij Uwe Vergadering mitsdien in overweging de volgende verordening vast te stellen: VERORDENING, houdende wijziging van de verordening van 30 November 1931 (Gemeenteblad No. 34), op de heffing van eene belasting onder den naam van Straatbelasiing te Leiden, ge wijzigd bij verordening van 20 Januari 1936 Gemeenteblad No. 4). Artikel I. Aan artikel 8bis wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende als volgt: „Voor gebouwde eigendommen, welke met hunne gebouwde aanhoorigheden gedurende zes of meer doch minder dan twaalf achtereenvolgende maanden ongebruikt en onver huurd zijn gebleven, wordt aan hem, die gedurende dat geheele tijdvak daarvoor is aangeslagen, de helft van de jaarlijks verschuldigde belasting teruggegeven, indien binnen dertig dagen nadat de eigendommen wederom in gebruik genomen of verhuurd zijn een desbetreffend verzoek schrifte lijk bij den Inspecteur der Gemeentebelastingen wordt ingediend." Art. II. Deze verordening treedt in werking op 1 Januari 1939. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 6