212 MAANDAG 14 NOVEMBER 1938. Vaststelling nieuwe reeognitieverordening. (Groeneveld e.a.) verkeer en niet zoozeer in het belang van den winkelier in het wegdek worden geplaatst. De gemeente kan in theorie het plaatsen van rijwielen op de trottoirs verbieden, maar practiseli kan zij daartoe geen verbod in het leven roepen, omdat zij anders het geheele verkeer zon ontwrichten. Spreker blijft van meening, dat het leggen van rijwielblokken meer een gemeentebelang dan een particulier belang is, zoodat er ook geen reden is om voor het hebben van een rijwielblok belasting te heffen. Indien men het leggen van rijwielblokken wil bevorderen, bereikt men niets met de voorgestelde bepaling; zeer weinig personen zullen lust gevoelen om deze verbetering van het verkeer tot stand te brengen. De heer Manders is met den heer Groeneveld bereid al het mogelijke in het belang van het verkeer te doen, maar is het niet met hem eens, dat de gemeente de rijwielblokken in het belang van de gemeente aanbrengt. De aanvrager heeft bij de plaatsing belang, omdat daardoor de fietsen beter op het trottoir kunnen worden gezet en beschadiging van den gevel van zijn huis wordt voorkomen. Hier staat tegenover, dat de rijwielen meer gemeentegrond in beslag nemen dan wanneer zij tegen den gevel worden geplaatst. De Raad behandelt nu toch een verordening tot het bepalen van vergoeding voor het gebruik van gemeentegrond en daarom is er hier dus wel een reden om de voorgestelde belasting te heffen. De Voorzitter heeft tot zijn spijt de verdediging van het voorstel van het College op zich genomen, zonder er aan te denken, dat het eigenlijk het terrein van Wethouder Verweij is. Gaarne biedt spreker daarvoor zijn excuses aan en laat hij den heer Verweij de verdere beantwoording van de ge maakte opmerkingen over. De heer Verweij meent, dat de vraag, in wiens belang rij wiel rekken of rijwielblokken geplaatst worden, hier buiten beschouwing moet blijven, omdat hier aan de orde is een verordening, regelende de heffing en invordering van een plaatselijke belasting voor het gebruik of genot van voor den openbaren dienst bestemde gemeentewerken of -bezittingen, welke verordening steunt op art. 275 van de Gemeentewet. Aan de orde is dus deze vraag: mag men, zooals de heer Groeneveld wenscht, daarvan één bepaald object uitzon deren, met alle mogelijke gevolgen van dien? Spreker vreest, dat wanneer de Raad, zij het dan ook op goede gronden, zou besluiten voor rijwielblokken geen belasting te heffen, dan andere ingezetenen op grond van andere, misschien even geldige omstandigheden ook vrijstelling van deze belasting zouden eischen, en zich daarop zouden beroepen. Nu heeft het College inmiddels nog een verbetering in deze heffing aangebracht: het heeft het tarief verlaagd van 2.50 tot 1.teneinde plaatsing van deze rijwielblokken, die alge meen geacht worden een groote verkeersverbetering, in de hand te werken en te bevorderen. Met het oog daarop is ook het tarief voor plaatsing van rijwielrekken, op 10. vastgesteld. Hetgeen de heer Groeneveld wil, stuit af op bezwaren, ontleend aan de Gemeentewet; anders zouden andere ingezetenen ook vrijstelling van recognitie vragen. De heer Manders zegt, dat de Wethouder gezegd heeft, evenals de heer Groeneveld, dat de gemeente de plaatsing van rijwielblokken wenscht te bevorderen. De Wethouder bedoelt echter te zeggen, dat de gemeente het plaatsen van rijwielblokken in plaats van rijwielhekken wenscht te be vorderen. Het is juist niet de bedoeling om overal van ge meentewege rijwielblokken te doen plaatsen, ook niet op kosten van anderen. Artikel 1 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De heer Groeneveld wenscht geacht te worden tegen post No. 22 van het tarief B te hebben gestemd. De artikelen 2 tot en met 16 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de gewijzigde verordening in haar geheel zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. Vervolgens wordt zonder hoofdehjke stemming besloten overeenkomstig het in Ingekomen Stukken No. 182 vermelde voorstel van Burgemeester en Wethouders sub 2°. (De heer Keij was tijdens de behandeling van dit punt ter vergadering gekomen). llouw Stadhuis. (Schüller e.a.) XVI. Voorstel tot onderhandsche opdracht aan de firina Smit en van der Linden, te 's-Gravenhage, van a. het leveren enz. van eleetrische installaties voor laag- spanning en zwakstroom, met bijbehoorende werken; b. het leveren enz. van lichtornamenten en van de bij behoorende stekkers voor de stopcontacten; een en ander ten behoeve van het in aanbouw zijnde Stadhuis. (183) De heer Schüller zegt, dat deze zaak volgens de officieele stukken en volgens hetgeen den raadsleden nader daar omtrent ter beschikking is gesteld wel zeer simpel is: op het oogenblik wordt niet anders voorgesteld dan een beslissing- te nemen over de gunning van dit werk. Spreker wil echter een en ander naar voren brengen over de wordingsgeschiedenis van dit voorstel. Het is misschien mogelijk, dat het College den Raad nadere inlichtingen verstrekt en daarom stelt spreker de volgende vragen. Kan het College den Raad precies mede- deelen, door welke oorzaken de aanbesteding eerst op 27 September 1938 heeft kunnen plaats hebben? Is het mogelijk, dat door deze late aanbesteding vertraging ontstaat in de uitvoering van andere werken bij den bouw van het Stad huis? Is het juist, dat bij de eerste aanbesteding de som van de laagste inschrijving beduidend hooger was dan de raming en zoo ja, waarom was zij het? Het is gewenscht, dat de Raad precies weet, hoe groot de stelpost is, die in de paragrafen 2 en 15 van artikel 10 van het bestek zal worden opgenomen. Niemand zal het een aannemer kwalijk nemen, indien hij na de aanbesteding bij de onder handelingen tracht den stelpost zoo laag mogelijk te doen zijn, ten einde een zoo groot mogelijk bedrag te krijgen voor het werk, dat niet onder den stelpost is gebracht. Men moet echter de zekerheid hebben, dat het materiaal inderdaad voor het bedrag van den stelpost geleverd kan worden. Het College deelt wel in de stukken mede, dat de stelpost even groot zal zijn als het bedrag, dat de firma Smit en van der Linden in haar aanbod heeft opgenomen, maar de Raad mag toch wel weten, hoe groot de stelpost werkelijk is, opdat de Raad zoo noodig kan beoordeelen, na van het College des kundige voorlichting te hebben ontvangen, of de stelpost voldoende is. Spreker heeft getracht deze zaak zoo objectief mogelijk te bezien en zoo zuiver mogelijk te stellen en heeft daarom de scherpe kantjes, die er aan zitten, vermeden. De heer Splinter heeft met eenige verwondering kennis genomen van de vragen van den heer Schüller, die in deze zaak evenzeer thuis is als spreker. De juiste oorzaak van het feit, dat pas op 27 September j.1. de aanbesteding van de lichtleiding heeft plaats gehad, is dat de adviseerende ingenieur het werk eigenlijk wat te licht heeft aangezien. Hij had de teekeningen reeds lang klaar, maar dacht, dat de bouw van het Stadhuis niet zoo'n grooten voortgang zou hebben, zoodat hij meende, dat hij er tusschendoor nog wel eenig ander werk als adviseur zou kunnen doen. Hoe dikwijls ook de architect en ook anderen dezen adviseerenden ingenieur hebben aan geraden en verzocht om haast bij deze zaak te maken, heeft die aanbesteding voor de lichtleiding tenslotte toch pas op 27 September plaats gehadspreker erkent volkomen, dat de aanbesteding eerder had moeten plaats hebben. De heer Schüller vraagt voorts, of daardoor ook vertraging is ontstaan voor het overige gedeelte van het werk. Indien de lichtleiding eerder was aanbesteed, had met den aanleg daarvan wellicht ook aangevangen kunnen worden, hoewel architect Blaauw zich op het standpunt stelt, dat men niet aan de licht leiding kon beginnen, alvorens het gebouw waterdicht was, aangezien hij vreesde, dat er anders water in de pijpen zou komen, waardoor later misschien moeilijkheden zouden ontstaan met de leidingen. Tegen deze meening van den heer Blaauw als architect van het Stadhuis kon het College moeihjk ingaan; daarvoor zou spreker niet gaarne de ver antwoordelijkheid oi) zich nemen. Waar het dak op het oogenblik nog niet waterdicht is, een gevolg van de om standigheid dat wegens den dreigenden internationalen toestand in September j.l. de leien in Engeland zijn vast gehouden, was het dus niet mogelijk eerder met het leggen van de leidingen te beginnen. En niemand zal het College kwalijk nemen, dat het afgaat op het advies van den heer Blaauwindien er later iets met de leidingen zou gebeuren, zou de heer Blaauw de verantwoordelijkheid daarvoor terug wijzen naar het College, hetgeen tot zeer onaangename ge volgen zou kunnen leiden. Spreker geeft den heer Schüller toe, dat de laagste in schrijver beduidend hooger was dan de raming. Vier jaren geleden, bij den aanvang van den bouw, heeft de adviseur

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 4