106
De meerderheid van onze Commissie heeft bovendien uit
de besprekingen in Uw Vergadering reeds den indruk ge
kregen, dat niet zoozeer de behoefte werd gevoeld aan een
beroepsinstantie als wel aan een college, dat op het onder
havige gebied deskundig is en een garantie vormt, dat de
uiteindelijke beslissing aan alle belangen recht doet weder
varen. Dit doel kan worden bereikt door het inschakelen
van een commissie van advies, waardoor ook wordt bereikt,
dat de behandeling plaats vindt in twee colleges. De meerder
heid acht voor deze taak de krachtens de Monumenten
verordening door Uw Vergadering te benoemen Monumenten
commissie bij uitstek geschikt. Bij de behandeling van deze
verordening in den Baad werd reeds naar voren gebracht,
dat in deze commissie naast deskundigen op het gebied
van de monumentenzorg ook menschen met een open oog
voor de economische belangen der particulieren zullen
worden benoemd. Een dergelijke samenstelling waarborgt
volgens de meerderheid ook voor het thans te regelen onder
werp een aller belangen rechtdoende behandeling. Zij stelt
dan ook voor in een nieuw derde lid van het voorgestelde
artikel voor te schrijven, dat Burgemeester en Wethouders,
alvorens een besluit tot aanschrijving tot het wijzigen of
verwijderen van een reclame of tot weigering van een ver
gunning tot het aanbrengen van een reclame te nemen, het
advies van de Monumentencommissie inwinnen.
In Uw Vergadering van 14 Maart j.l. werd de vrees geuit,
dat verkiezingsreclame krachtens de voorgestelde bepaling
zou kunnen worden geweerd of verwijderd. Hoewel wij van
meening zijn, dat deze vrees ongegrond is, meenen wij zeker
heidshalve te moeten voorstellen in het tweede lid van het
artikel ook dergelijke tijdelijke reclames van de verbods
bepaling uit te sluiten. Teneinde op dit punt onzekerheid
te voorkomen, stellen wij voor reclames, die voor een tijds
duur van niet langer dan één maand worden aangebracht,
onder deze categorie te rangschikken.
Tenslotte lijkt het ons wenschelijk ook de technische
ambtenaren van Gemeentewerken met het opsporen van
overtredingen van deze bepaling te belasten. Hiervoor is
een kleine wijziging van art. 78 der Verordening noodig.
Wij geven Uw Vergadering alsnu, onder verwijzing naar
de in de Leeskamer ter inzage gelegde stukken, in overweging
vast te stellen de volgende verordening:
VERORDENIN G,
houdende wijziging van de verordening van 2 Mei 1912 (Ge
meenteblad No. 17) op de Straatpolitie, laatstelijk ge
wijzigd bij verordening van 22 Maart 1937 (Ge
meenteblad No. 8).
Art. I.
ISTa artikel 47c van bovengenoemde verordening wordt
ingevoegd een nieuw artikel 48, luidende:
Art. 48.
Onverminderd het bepaalde in art. 6 van de Verordening
op het Bouwen en Sloopen (Gemeenteblad 1905, Ho. 25)
is het verboden op of aan eenig onroerend goed van den
openbaren weg of van het openbaai water af zichtbaar, in
strijd met na te melden aanschrijving een reclame te hebben,
waarvan Burgemeester en Wethouders bij aanschrijving
hebben te kennen gegeven, dat zij wegens haar ontsierend
karakter binnen een daarbij te bepalen tijd behoort te worden
verwijderd of op nader aan te geven wijze gewijzigd.
Dit verbod is niet van toepassing ten aanzien van reclames
a. die zich in het landelijk gedeelte der gemeente bevinden
b. die voor een tijdsduur van niet langer dan één maand
worden aangebracht;
c. die zijn aangebracht na verkregen vergunning van
Burgemeester en Wethouders, gedurende den tijd, waarvoor
de vergunning is verleend; deze vergunning wordt slechts
verleend voor een bepaalden tijd, den duur van v!jf jaren
niet te boven gaande; er kunnen in het belang van het
stadsschoon voorwaarden aan verbonden worden.
Alvorens een besluit tot aanschrijving, als bedoeld in het
eerste lid, of een besluit tot het weigeren van een vergunning,
als bedoeld in het tweede lid, sub c, te nemen, winnen Burge
meester en Wethouders het advies van de Monumenten
commissie in.
""Voor op 1 Januari 1939 reeds bestaande reclames kan de
in het eerste lid bedoelde verwijdering door Burgemeester
en Wethouders niet worden gelast vóór 1 Januari 1940.
Art. II.
In het tweede lid, sub a, van art. 78 wordt in de plaats
van „en 47 litt. a en 6"; gelezen: ,47 litt. a en b en 48;
De Commissie voor de Strafverordeningen,
A. v. d. Sande Bakhuyzen, Voorzitter.
N. J. Rowaan, Secretaris.
Aan den Gemeenteraad.
N°. 173. Leiden, 4 November 1938.
Ter vervulling van de op 1 Januari a.s., tengevolge
van de periodieke aftreding van de heeren II. P. Veldhuyzen
en Jhr. C. C. Roëll, in de Gemeentelijke Commissie voor
Maatschappelijk Hulpbetoon openkomende plaatsen, bieden
wij Uwe Vergadering, na raadpleging dier Commissie, de
volgende aanbevelingen aan:
Vacature-H. P. Veldhuyzen:
1°. H. P. VELDHUYZEN,
2°. A. J. B. POORTMAN.
Vacature-Jhr. C. C. Roëll:
1°. Jhr. C. C. ROËLL,
2°. Ir. J. J. G. VAN HOEK.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 174. Leiden, 4 November 1938.
Tegen inwilliging van de in de Leeskamer ter inzage
liggende verzoeken van Mevrouw I. M. Snouck Hurgronje
geb. Oort en Mevrouw W. H. de Blécourt geb. Royaards,
bestaat noch bij het College van Regenten en Regentessen
van het Heilige Geest- of Arme Wees- en Kinderhuis, noch
bij ons College bezwaar.
Mitsdien geven wij Uwe Vergadering in overweging aan
Mevrouw I. M. Snouck Hurgronje geb. Oort en Mevrouw
W. H. de Blécourt geb. Royaards, op haar verzoek, eervol
ontslag te verleenen als regentes van het Heilige Geest- of
Arme Wees- en Kinderhuis, onder dankbetuiging voor de
als zoodanig bewezen diensten.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 175. Leiden, 4 November 1938.
Tegen inwilliging van het in de Leeskamer ter inzage
liggend verzoek van den heer Prof. Dr. B. D. Eerdmans,
om ontslag als Ambtenaar van den Burgerlijken Stand,
bestaat bij ons College geenerlei bezwaar.
Mitsdien geven wij Uwe Vergadering in overweging aan
den heer Prof. Dr. B. D. Eerdmans, op diens verzoek,
eervol ontslag te verleenen als Ambtenaar van den Burger
lijken Stand, uitsluitend belast met het sluiten van huwelijken,
onder dankbetuiging voor de als zoodanig aan de gemeente
bewezen diensten.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
No. 176. Leiden, 4 November 1938.
Bij haar in de Leeskamer ter inzage gelegd schrijven
verzoekt Mejuffrouw H. E. H. Meykamp eervol ontslag
als onderwijzeres aan de school voor buitengewoon 1. o.,
verbonden aan het zwakzinnigengesticht „Voorgeest" te
Oegstgeest.
Aangezien tegen inwilliging van dat verzoek bij ons College
geen bezwaar bestaat, geven wij Uwe Vergadering in over
weging aan Mejuffrouw H. E. H. Meykamp, met ingang
van een nader door ons College te bepalen datum, eervol
ontslag te verleenen uit hare betrekking van onderwijzeres
aan de school voor buitengewoon lager onderwijs, verbonden
aan het zwakzinnigengesticht „Voorgeest" te Oegstgeest.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 177. Leiden, 4 November 1938.
In Uwe Vergadering van 5 September 1938 (Ingek. Stukken
No. 142) werd besloten om, zoo noodig, gedurende het 4e
kwartaal 1938 kasgeldleeningen aan te gaan tot een maximaal
bedrag van 1.000.000.welk bedrag bij Raadsbesluit
van 26 September j.l. (Ingek. Stukken No. 156) nader
werd vastgesteld op 1.500.000.
Met het oog op de tegen het einde van het jaar aan het
Pensioensfonds voor Burgelijke Ambtenaren te betalen