198
MAANDAG 26 SEPTEMBEE 1938.
Verzoek van liet Actie-Comité der stempelaars van
(van Eek e.a.) Maatschappelijk Hulpbetoon.
reeds verscheidene keeren gepoogd de uitkeeringen eenigs-
zins verhoogd te krijgen Men kan over deze zaak echter geen
beslist oordeel vellen, wanneer men de tarieven niet kent.
Spreker meent dus, dat men niet kan volstaan met eenvoudig
tot Maatschappelijk Hulpbetoon te zeggen: ga maar eens
onderzoeken. De Eaad kan deze zaak niet van zich afschuiven.
Deze zaak is zeer ernstig; het gaat om het levensonderhoud
van menschen, die het zeer moeilijk hebben en wanneer
blijkens voorloopige beoordeeling Leiden achterstaat hij ande
re gemeenten van dezelfde grootte, dan verdient dit een
ernstig onderzoek. Spreker hoopt, dat op de een of andere
wijze de Eaad die cijfers onder oogen zal krijgen, zoodat hij
kan beoordeelen of er iets gedaan kan en moet worden. De
Eaad zou tekortschieten in de vervulling van zijn taak, wan
neer hij dit onderzoek afschoof op Maatschappelijk Hulp
betoon. Spreker dringt er krachtig op aan, dat Maatschappe
lijk Hulpbetoon daarnaar een nauwkeurig onderzoek zal in
stellen en dat die cijfers ook ter kennis van den Eaad zullen
worden gebracht.
De Voorzitter zegt, dat het College bereid is, de Gemeente
lijke Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon te ver
zoeken naar deze zaken een grondig onderzoek in te stellen
naar aanleiding van het in het verzoek medegedeelde. Bij
kennisneming van hetgeen de heer van Eek heeft betoogd,
zal de Commissie wel hegrijpen, in welken zin het onderzoek
moet worden ingesteld en hoe ver zij daarmede moet gaan.
Het College zal de Commissie vragen het resultaat van dat
onderzoek ter kennis van Burgemeester en Wethouders te
brengen, ten einde den Eaad te kunnen inlichten.
De heer van Eek is door het antwoord van den Voorzitter
volkomen bevredigd.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
De Voorzitter vraagt, of thans een der leden nog iets in het
belang der gemeente in het midden heeft te brengen.
De heer Manders vestigt er de aandacht op, dat men, nu
de biscuitfabriek „Nutrix" is afgebroken, van het plein, dat
ontstaan is bij de samenkomst van de Korevaarstraat en de
Hoogewoerd, af een bijzonder mooien doorkijk heeft op de
Hooglandsche Kerk. Het gezicht op deze kerk zal nog mooier
zijn, indien de voorgenomen verbreeding van het Gangetje
met de brug over den Eijn gereed is en ook een verbreeding
Van de Nieuwstraat, welke in het voornemen ligt, zal zijn
uitgevoerd. Spreker heeft zich afgevraagd, of het niet ge-
wenscht is, het pleintje onbebouwd te laten, ten einde aldus
het fraaie stadsbeeld te behouden en geeft deze vraag ook het
College in overweging. Indien de Eaad daartoe eventueel
mocht besluiten, zal het de gemeente natuurlijk wel iets
kosten, doordat de voorgenomen grondverkoop niet door
kan gaan, maar dit zal alleszins verantwoord zijn.
De Voorzitter zegt, dat de Eaad en het College zich op het
standpunt hebben gesteld, dat de door den heer Manders
bedoelde grond zal worden verkocht. Spreker hoopt niet, dat
er nu aanleiding is het besluit uit te lokken om het terrein te
bestemmen tot plein, aangezien de Eaad reeds in anderen zin
heeft besloten. Deze zaak kan evenwel nog ter sprake komen
bij de behandeling van de desbetreffende adressen.
De heer Tobé neemt steeds met groote belangstelling
kennis van de statistieken der gemeenteüjke jeugdregi-
stratie, die zeer belangrijk zijn, omdat daaruit blijkt, hoeveel
jongelui zich voor de gemeentelijke jeugdregistratie hebben
opgegeven, hoeveel jongelui werken, hoeveel jongelui werkloos
zijn en hoeveel jongelui deelnemen aan het werken in de
centrale werkplaats of bij andere objecten. Misschien doet
spreker beter met te zeggen: hoe weinig jongelui deelnemen
aan de centrale werkplaats of andere cursussen. In verband
hiermede stelt spreker de vraag, of het College maatregelen
kan nemen, ten gevolge waarvan de jeugd meer gebruik
zal maken van de centrale werkplaats, van de werkobjecten
of andere cursussen.
Rondvraag.
(van Stralen e.a.)
De heer van Stralen zegt, dat ook het College het betreurt,
dat het aantal jongelui, dat deelneemt aan de cursussen
voor vakontwikkeling en de centrale werkplaats, procents-
gewijze zeer klein is. Hetzelfde verschijnsel doet zich echter
in het geheele land voor, waardoor het zeer moeilijk is, den
heer Tobé een duidelijk antwoord te geven.
De Eegeering staat op het standpunt, dat de deelneming
aan de verschillende werkobjecten vrijwillig is, en dat daar
toe geen dwang mag worden uitgeoefend. Het is inderdaad
zeer jammer, dat zoovele jongeren van de geboden gelegenheid
geen gebruik maken. Deze zaak is door het College reeds
aanhangig gemaakt bij het departement; het College heeft
aangedrongen op maatregelen ter bevordering van de deel
neming aan deze objecten.
De heer van Weizen vraagt of het College, in verband
met de huidige internationale spanning, geen aanleiding
vindt om maatregelen te treffen ter bescherming van de
bevolking tegen eventueele luchtaanvallen. In verscheidene
gemeenten in Nederland worden reeds dergelijke maatregelen
getroffen; zoo zal in Den Haag overgegaan worden tot het
aanleggen van schuilloopgraven. Is het College bereid, ook
in die richting stappen te doen?
De Voorzitter zegt, dat het College zich met deze vraag
niet bezig gehouden heeft, maar zich wellicht binnen niet te
langen tijd daarmede bezig zal moeten houden. Als hoofd
van den luchtbeschermingsdienst heeft spreker echter wel de
noodige maatregelen genomen, in dezen zin, dat zoo spoedig
mogelijk eenige proeven op dit gebied in Leiden zullen worden
genomen. Het luchtbeschermingsplan is gereed, doch moet
nog goedgekeurd worden. Dit zal spreker echter niet weer
houden toch reeds eenige proeven te nemen, zij het in eenige
gedeelten van de stad. Spreker is bereid de wenschelijkheid
van den aanleg van schuilloopgraven nog eens onder oogen
te zien en eventueel daaromtrent de noodige mededeelingen
aan het publiek te doen. Dit zal spreker ongetwijfeld ook in
het College bespreken.
De heer Keij spreekt zijn teleurstelling uit over de wijze,
waarop de verbetering van den Witte Singel tusschen Witte
Eozenstraat en Noordeindsplein is uitgevoerd; daarbij is
geen rekening gehouden met het ziekenvervoer, dat geregeld
naar het Diaconessenhuis plaats vindt. Dit werk had zeer
goed in twee gedeelten kunnen worden uitgevoerd. Nu
binnenkort begonnen zal worden aan de rioleeringswerken
op den Eijnsburgerweg, hoopt spreker dat bij de uitvoering
daarvan rekening gehouden zal worden met het ziekenvervoer
naar het Academisch Ziekenhuis, dat toch wel zeer bijzondere
eischen mag stellen. De weg naar het ziekenhuis mag niet
vol kuilen en gaten zijn, waardoor het vervoer voor de
patiënten in den auto een marteling wordt.
De heer Splinter heeft destijds met de Directie van
Gemeentewerken afgesproken, dat de ziekenauto's zouden
rijden over den Witte Singel tot aan het Diaconessenhuis.
Spreker zal deze zaak nogmaals met den Directeur bespreken,
waarbij dan tegelijkertijd ter sprake zal gebracht worden, hoe
zulks bij de rioleering op den Eijnsburgerweg geregeld zal
kunnen worden.
De heer van Rosmalen vestigt de aandacht van het College
op een oud pakhuis, dat op het punt van instorten staat en
gelegen is aan de Korte Agnietenstraat bij de Haarlemmer
straat. Meer dan eens heeft men Gemeentewerken hiervan
telefonisch op de hoogte gesteld. Ook aan de politie heeft
men er kennis van gegeven. Nu de gemeente gewaarschuwd
is, zal zij verantwoordelijk zijn voor de gevolgen van een
eventueele instorting van het huis. Spreker verzoekt het
College een onderzoek te willen instellen.
De Voorzitter zegt, dat het College het een en ander dadelijk
ter kennis van den Directeur der Gemeentewerken zal brengen.
De Voorzitter doet hierna de deuren sluiten.
Na eenigen tijd wordt de openbare vergadering heropend
en, niets meer aan de orde zijnde, gesloten.
Buiten de agenda om werd nog behandeld een voorstel
van Burgemeester en Wethouders i. z. het instellen van
beroep tegen de voorloopige vaststelling voor de gemeente
Leiden van het quotiënt, bedoeld in art. 16, 2e lid, juncto
art. 36, 9e lid, van het Financieele verhoudingsbesluit
(zie bl. 196).
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GEOEN ZOON.