MAANDAG 5 SEPTEMBER 1938.
193
Adres van onderwijzersorganisaties i.z. verlaging van
(Groeneveld e.a.) leerlingenscliaal.
De heer Groeneveld zegt, dat het feit, dat deze zaak
reeds bij de gemeente-begrooting voor 1938 is behandeld,
hier niet terzake doettoen was dit adres nog niet inge
komen; dit is er nu wel; er is dus reden thans op deze
zaak terug te komen. Spreker weet natuurlijk wel, dat de
Regeering met deze zaak bekend is; dit adres van de vijf
onderwijsorganisaties zal voor den Ministerraad wel geen
openbaring zijn; deze zal wel weten, dat er een drang
bestaat tot verlaging van de leerlingenschaal, maar spreker
acht het toch wel wenschelijk, dat daarop nog eens de
aandacht gevestigd wordt en dat die drang versterkt wordt.
Ook is spreker bekend, dat er financieele bezwaren tegen
zijn, maar dat is altijd een betrekkelijke zaak; dat is een
quaestie van verdeeling der geldmiddelen. Waar verlaging
van de leerlingenschaal zoo dringend noodig is, acht spreker
aandrang daartoe op de Regeering toch wel gewenscht,
ook al is de Regeering met deze zaak bekend. Verlaging
van de leerlingenschaal is een groot algemeen belang en
dit is voor spreker een reden om dit adres te steunen.
De heer van Eek is het niet eens met de meening van
den heer Tepe, dat er voor verlaging van de leerlingen
schaal geen gelden aanwezig zijn en dat een uitspraak van
den Raad hierover vruchteloos zou zijn. Of al of niet voor
een zaak gelden beschikbaar zijn, kan men niet absoluut
uitmaken; zelfs in den tijd, toen de financieele toestand
zeer moeilijk was, zijn groote sommen voor de defensie
beschikbaar gesteld; men achtte dit in het belang van de
defensie noodig en het geld is er toen ook gekomen. Zoo
staat het ten aanzien van de verlaging van de leerlingen
schaal ook; wanneer de Regeering wil, kan zij tenslotte
altijd het geld wel vinden, indien zij dit in het belang van
het onderwijs verantwoord acht. Wanneer nu door de
Gemeenteraden van Leiden en van andere gemeenten een
krachtige aandrang in deze richting wordt uitgeoefend,
bestaat ongetwijfeld de kans, dat de Regeering deze zaak
nog eens zal bezien en zal trachten de moeilijkheden te
overwinnen. Spreker acht het onjuist zich maar neer te
leggen bij zaken, die men niet goedkeurt, met de bewering:
het gaat toch niet. Bij verlaging van de leerlingenschaal
zijn zeer groote belangen betrokken, voor de onderwijzers
zoowel als voor het onderwijs, dat door de geldende hooge
leerlingenschaal zeer geschaad wordt. Wanneer algemeen
op de Regeering sterke aandrang wordt uitgeoefend om,
evenals voor de defensie, ook hiervoor geld beschikbaar te
stellen, dan zal de Regeering daarvoor ten slotte zwichten.
Het is toch van beteekenis zijn stem te voegen bij die
uit onderwijskringen; uit verschillende lagen van de bevolking
moet een sterke aandrang in deze richting op de Regeering
worden uitgeoefend.
De heer Lombert herinnert er aan, dat de Roomsch-
Katholieke raadsfractie op het standpunt staat, dat het
niet op den weg van de gemeente ligt om zich in zake
vraagstukken van algemeen regeeringsbeleid tot de Regeering
te wenden. Sprekers fractie zal, hoezeer zij ook overtuigd
is van de wenschelijkheid van een wijziging der leerlingen
schaal, hieromtrent geen ander standpunt innemen en
daarom stemmen voor het voorstel van orde van den
Voorzitter.
De Voorzitter stelt den heer van Eek de vraag, of het
staatsrechtelijk juist gezien is, indien de Regeering moet
worden beïnvloed door besluiten van de gemeenteraden.
De gemeenteraden beschikken niet over de gegevens om
trent de gelden, welke beschikbaar zijn en bezitten zeker
niet de gegevens, die men noodig heeft om de belangen,
waarvoor aan de Regeering geld wordt gevraagd, tegen
elkaar af te wegen.
Indien men van het betuigen van adhaesie aan het adres
eenig effect kon verwachten, zou het dus mogelijk zijn, dat
andere belangen, die toevallig niet in den Raad zijn be
sproken, zeer aanzienlijk werden geschaad, doordat de
Regeering zou kunnen meenen, dat men dit eene belang
wil laten voorgaan. De heer van Eek wil echter niet ver
klaren, dat deze zaak den voorrang moet hebben, maar hij
kan dit ook niet zeggen, omdat hij niet het geheele terrein
kan overzien.
Het komt spreker daarom voor, dat het staatsrechtelijk
onjuist is, in dezen aandrang te oefenen op de Regeering
in de verwachting, dat het iets helpen zal. De gemeente
raden moeten deze zaak overlaten aan de Regeering, omdat
alleen zij over de noodige gegevens beschikt.
De heer van Eek zegt, dat de gemeenteraad overeen
komstig de Grondwet volkomen bevoegd is om, indien de
Adres van ondervvijzersorganisaties i.z. verlaging van
(van Eek e.a.) leerlingenschaal, e.a.
Raad meent, dat belangen van de gemeente bij een zaak
betrokken zijn, zich met een adres daaromtrent tot de
Regeering te wenden. De gemeenteraden moeten het
natuurlijk niet voor het zeggen hebben, maar hebben wel
het recht hun oordeel te doen hooren en de wenschelijkheid
van een bepaalde zaak uit te spreken in de hoop, dat de
Regeering zal nagaan, of de bezwaren niet overwonnen
kunnen worden. De beslissing blijft ten slotte aan de
Regeering; noch de heer Groeneveld, noch de organisaties,
noch spreker staat op het standpunt, dat de Raad moet
beslissen.
Waar bij deze zaak de belangen van de ingezetenen van
Leiden in hooge mate zijn betrokken, ligt het op den weg
van den Raad hieromtrent een uitspraak te doen en het
aan de Regeering over te laten het advies al of niet te
volgen.
Met de conclusie, dat de Raad, dit doende, zich begeeft
op een terrein, waarop hij zich niet mag begeven, kan
spreker niet instemmen.
Het voorste] van Burgemeester en Wethouders, om op
dit adres niet in te gaan, wordt aangenomen met 14 tegen
11 stemmen.
Vóór stemmen: de heeren van der Reijden, Lombert,
Würtz, Tobé, van der Tas, Beekenkamp, de Reede, Coster,
Goslinga, Tepe, van der Kwaak, van Rosmalen, van der
Laan en Wilbrink.
Tegen stemmen: de heeren Schüller, Manders, Jongeleen,
Yerweij, Carton, Yalentgoed, mevr. de Cler, de heeren
Groeneveld, van Weizen, van Eek en Snel.
Mevr. Braggaar en de heeren Eikerbout en Bergers hadden
de vergadering inmiddels eveneens verlaten.
De Voorzitter vraagt of thans een der leden nog iets in
het belang van de gemeente in het midden heeft te brengen.
De heer Goslinga vraagt op grond waarvan Burgemeester
en Wethouders met ingang van heden de lagere scholenen
de bewaarscholen in Leiden gesloten hebben en gedurende
welken termijn ze gesloten zullen blijven.
De Voorzitter zegt, dat Burgemeester en Wethouders in
dezen geen maatregelen genomen hebben, maar dat alleen
de Burgemeester in dezen handelend is opgetreden. Deze
heeft, in overleg met den Directeur van den Geneeskundigen
Dienst en met den Inspecteur van de Volksgezondheid in Zuid-
Holland besloten, de lagere scholen en kinderbewaarplaatsen
tijdelijk te sluiten, voorloopig tot Maandag 12 September.
De reden daarvan is gelegen in het feit, dat in Leiden
enkele gevallen van kinderverlamming zijn voorgekomen.
Er waren reeds twee gevallen, beide zeer duidelijk uit een
andere gemeente ingevoerd, doch thans heeft zich, niet
zoozeer in, als wel vlak bij de gemeente, nog een geval van
kinderverlamming voorgedaan. Naar aanleiding hiervan
heeft spreker deze zaak nog eens overwogen en, om de
grootst mogelijke voorzorg in acht te nemen, tot dezen
maatregel besloten. Er bestaat echter niet de minste reden
voor ongerustheid; het laatstgenoemde geval verloopt zeer
goeddaarbij is goede vooruitgang te constateeren. De beide
deskundigen achten nauwelijks aanleiding aanwezig tot den
door spreker getroffen maatregel van sluiting der scholen,
maar spreker heeft gemeend daartoe toch te moeten besluiten,
omdat hij niet de kans op onheilen wilde loopen door dezen
maatregel na te laten. Voor ongerustheid bestaat echter,
naar de deskundigen spreker verzekerd hebben, niet in het
minst aanleiding.
De heer Coster wijst op de wenschelijkheid van de op
richting van een vrijwillige verkeersbrigade te Leiden, in
het belang van een veilig verkeer. In de gemeenten, waar
dergeüjke brigades opgericht zijn, werken ze zeer doelmatig.
De Voorzitter zegt overweging toe.
De heer Manders vraagt of het niet hoog tijd wordt, dat
men tracht de tram uit de stad verwijderd te krijgen. De
gemeente maakt de straten hoe langer hoe breeder en ruimer
en geeft daarvoor aanzienlijke sommen uit; nu worden ter
wille van de tram overal verkeersperken en vluchtheuvels
aangebracht, waardoor de straten weer evenveel vernauwd
worden als ze tevoren verruimd zijn. Dit brengt oponthoud
en stagnatie in het verkeer. Is het niet gewenscht maat
regelen te nemen, waardoor de tram tenslotte verdwijnt en
vervangen wordt door bussen