192 MAANDAG 5 SEPTEMBER 1938. Benoeming leden Commissie voor liet Sted. Museum de (Voorzitter e.a.) Lakenhal; e.a. Worden benoemd: de heer A. Krantz met 22 stemmen; de heer J. H. A. Manden met algemeene (27) stemmen; de heer Prof. Dr. W. Martin met 25 stemmen; de heer Ir. H. A. van Oerle verkreeg 5 stemmen en de heer Prof Dr. J. Huizinga 2 stemmen. De heer Manders verklaart de benoeming aan te nemen. De Voorzitter zegt, dat Prof. Dr. L. Knappert, die ont slag heeft genomen als lid van de Commissie voor het Stedelijk Museum ,,de Lakenhal", gedurende zeer vele jaren een groote en warme belangstelling voor de zaken van het museum heeft getoond. Spreker stelt er prijs op te verklaren, dat de diensten, door den heer Knappert aan de Commissie bewezen, zeer gewaardeerd zijn en men zeer dankbaar is voor de goede zorgen, welke de heer Knappert aan deze instelling met zeer veel kunde heeft gegeven. (Teekenen van instemming). XV. Benoeming van een lid van het Bestuur der Stedelijke Werkinrichting, buiten de leden van den Raad (aftredend: de Heer B. Boucliier). (133) Wordt benoemd: de heer B. Bouchier met 25 stemmen; de heer J. Th. Perquin verkreeg 2 stemmen. XVI. Benoeming van een Commissaris der Gemeentelijke Hulpbank (Gemeentelijke Bank van Leening en Geldsehiet- bank) (aftredend: de Heer Mr. F. J. J. Trapman). (137) Wordt benoemd met algemeene (27) stemmen de heer Mr. F. JJ. Trapman. XVII. Benoeming van vijf leden van de Verkeerscommissie (aftredend de II.H. T. Groeneveld, J. Wilbrink, J. II. A. Manders, Mr. G. H. E. Nord Thomson en D. Parmentier). (138) Worden benoemd: de heeren T. Groeneveld en JWilbrink, ieder met 26 stemmen; de heer J. Bi. A. Manders met algemeene (27) stemmen; de heer Mr. G. H. E. Nord Thomson met 26 stemmen; de heer D. Parmentier met algemeene (27) stemmen. De heeren C. Snel, A. van Ros malen en Mr. F. H. van der Tas verkregen ieder 1 stem. De heeren Groeneveld, Wilbrink en Manders verklaren de benoeming aan te nemen. Na de gehouden stemming komen de heeren van Weizen en van Rosmalen ter vergadering, terwijl de heer Wilmer de vergadering inmiddels had verlaten. De Voorzitter dankt de beide stembureaux voor den ver leenden bijstand. XVIII. Praeadvies op het verzoek van T. S. Goslinga, om ontslag als ambtenaar van den Burgerlijken Stand, uitsluitend belast met het sluiten van huwelijken. (139) XIX. Voorstel tot het verlengen van de met de N.V. „Nationaal Grondbezit", te 's-Gravenhage, aangegane huur van de benedenverdieping met aehterbouvv van het perceel Bapenhurg No. 18. (140) XX. Voorstel tot het verkoopen van een strookje grond aan de Klimmende Leeuwsteeg aan P. J. Wetselaar, te Leiden. (141) XXI. Voorstel inzake het aangaan van kasgcldlecningen gedurende het 4e kwartaal 1938. (142) XXII. Voorstel tot herziening van het bij raadsbesluit van 6 November 1933 vastgestelde plan van uitbreiding voor de gemeente Leiden, laatstelijk herzien bij raadsbesluit van 1 Augustus 1938. (143) XXIII. Voorstel: a. tot het wijzigen van het raadsbesluit van 30 November 1931 inzake het sluiten van een verzekering tegen fraude enz. terzake van geld en waardepapieren; b. tot het wijzigen van de verordening op het beheer van de bedrijven der gemeente Leiden; e. tot het wijzigen van de verordening op het beheer van het Grondbedrijf der gemeente Leiden; d. tot het wijzigen van de verordening, houdende reglement van de Gemeentelijke Hulpbank (Gemeentelijke Bank van Leening en Geldschietbank) te Leiden. (144) Verbouwing hoofdgebouw „Endegeest"; e.a. (Voorzitter e.a.) XXIV. Voorstel tot het beschikbaar stellen van gelden ten behoeve van de verbouwing en restauratie van het hoofd gebouw van „Endegeest" en de daaraan grenzende pavil joens B. (145) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming achtereenvolgens overeenkomstig de voorstellen XVIII tot en met XXIV besloten. XXV. Verdeeling van den Baad in Sectiën. Bij loting worden de sectiën als volgt samengesteld: Eerste Sectie: de heeren Wilmer, van Eek, Wilbrink, de Reede, Manders, mevr. Braggaar, de heeren van Weizen, Würtz, van der Laan, Dubbeldeman en van der Tas. Tweede Sectiede heeren Groeneveld, van Rosmalen, van der Reijden, Schüller, Goslinga, Coster, Beekenkamp, Tobé, van der Voort en Keij. Derde Sectie: de heeren Bergers, Valentgoed, mevr. de Cler, de heeren Lombert, Snel, Jongeleen, Carton, Hessing, van der Kwaak en Eikerbout. Aan de orde is alsnu de beslissing omtrent de wijze van behandeling van het verzoek van vijf onderwijzersorganisaties om adhaesie te betuigen aan een tot den voorzitter van den Raad van Ministers gericht adres inzake verlaging van de leerlingenschalen. De Voorzitter stelt namens Burgemeester en Wethouders voor op dit verzoek niet in te gaan. De heer Groeneveld stelt voor op dit verzoek wel in te gaan. Het verzoek is gedaan door nagenoeg alle onderwij zersorganisaties van allerlei richting. Deze organisaties zijn deskundig op dit terrein en stellen met het doen van dit verzoek een goede zaak aan de orde. De verlaging van de leerlingenschaal is een onderwijsbe- lang. Het onderwijs, gegeven aan groote klassen, komt niet tot zijn recht en wordt massa-werk; aan de leerlingen, die niet goed kunnen meekomen, wordt niet de noodige zorg besteed. De heer Tepe herinnert er aan, dat Burgemeester en Wet houders- in hun memorie van antwoord (bl. 34 en 35) op het verslag van het verhandelde in de secties van den gemeenteraad bij het onderzoek van de ontwerp-begrooting voor 1938 hun standpunt ten aanzien van het doen van verzoeken tot het verbeteren van de leerlingenschaal hebben medegedeeld en de Raad zich zonder discussie met het advies van het College heeft vereenigd. Er is geen enkele reden om thans een ander standpunt in te nemen. Ieder is er van overtuigd, dat deze kwestie de volle aandacht van de Regeering en het Parlement heeft; men heeft in het Parlement herhaaldelijk over deze zaak gesproken, zoodat men een open deur intrapt, indien men als zijn meening te kennen geeft, dat een wijziging van de leer lingenschaal wenschelijk is. De onderwijzersorganisaties zijn inderdaad deskundig wat betreft het onderwijskundig gedeelte van deze aangelegen heid, maar aangezien ieder, ook het College, van de wen- schelijkheid der verbetering van de leerlingenschaal over tuigd is, heeft men aan haar deskundige voorlichting vol strekt geen behoefte. Deze organisaties zijn ten aanzien van den weg, dien men moet volgen om tot het doel te geraken, zeker niet meer deskundig dan de Raad of het College. Het gaat in dezen alleen om de vraag, of het eenigen zin heeft, bij de Regeering te adresseeren over een zaak, waaromtrent allen het met elkaar eens zijn. Het komt spreker voor, dat dit niet alleen onnoodig is en volstrekt geen resultaat zal hebben, maar ook onjuist is. Wanneer de Regeering een bepaalde zaak wenschelijk acht, maar deze niet kan uitvoeren wegens de financieele gevolgen daarvan, dan ligt het niet op den weg van de gemeente, en is het zelfs niet gepast voor een gemeente, om te zeggen: Regeering, wij weten dat gij, evenals wij, vóór deze zaak zijt, wij kennen ook Uw financieele moei lijkheden, die U verhinderen deze zaak door te voeren, niettemin dringen wij er toch op aan. Dit acht spreker een onjuist standpunt en mede om die reden ontraadt spreker ten sterkste aanneming van het voorstel-Groeneveld om aan dit adres adhaesie te betuigen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 4