164
MAANDAG
30 MEI 1938.
Verordening op het Bouwen en Sloopen; e.a.
(Voorzitter.)
Tegen stemmen: de heeren Lombert, Eikerbout, van
Rosmalen, Coster, van der Reijden, Beekenkamp, Würtz,
van der Tas, Tobé, Wilbrink, van der Kwaak, Goslinga,
Manders, Splinter, Tepe, Wilmer, de Reede en Bergers.
Vóór stemmen: de heeren van der Laan, Snel, Jongeleen,
Dubbeldeman, van der Voort, Valentgoed, Schüller, Ilessing,
van Stralen, Verweij, mevrouw de Gier, de heeren Carton,
Keij, Groeneveld, van Weizen, van Eek en mevrouw Braggaar.
Artikel I wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
Beraadslaging over artikel II, waarbij tevens aan de orde
komt het amendement van den heer Schüller (zie Ingekomen
Stukken No. 105, bl. 57).
Het amendement van den heer Schüller wordt verworpen
met 19 tegen 16 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren Lombert, van der Laan,
Eikerbont, van Rosmalen, Coster, van der Reijden, Beeken
kamp, Würtz, van der Tas, Tobé, Wilbrink, van der Kwaak,
Goslinga, Manders, Splinter, Tepe, Wilmer, de Reede en
Bergers.
Vóór stemmen: de heeren Snel, Jongeleen, Dubbeldeman,
van der Voort, Valentgoed, Schüller, Hessing, van Stralen,
Verweij, mevrouw de Cler, de heeren Carton, Keij, Groene
veld, van Weizen, van Eek en mevrouw Braggaar.
De artikelen II, III en IV worden achtereenvolgens
zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel V, waarbij tevens aan de orde
komt het amendement van den heer Schüller (zie Ingekomen
Stukken No. 105, bl. 58).
Het amendement van den heer Schüller wordt eveneens
verworpen met 19 tegen 16 stemmen.
Tegen stemmende heeren Lombert, van der Laan,
Eikerbout, van Rosmalen, Coster, van der Reijden, Beeken
kamp, Würtz, van der Tas, Tobé, Wilbrink, van der Kwaak,
Goslinga, Manders, Splinter, Tepe, Wilmer, de Reede en
Bergers.
Vóór stemmen: de heeren Snel, Jongeleen, Dubbeldeman,
van der Voort, Valentgoed, Schüller, Hessing, van Stralen,
Verweij, mevr. de Cler, de heeren Carton, Keij, Groeneveld,
van Weizen, van Eek en mevr. Braggaar.
Artikel V wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
De verordening in haar geheel, op verzoek van den heer
Schüller in stemming gebracht, wordt vastgesteld met 20
tegen 15 stemmen.
Vóór stemmen: de heeren Lombert, van der Laan,
Eikerbont, van Rosmalen, Coster, van der Reijden, Beeken
kamp, Würtz, van der Tas, Tobé, Wilbrink, van der Kwaak,
Goslinga, Manders, Splinter, Tepe, Wilmer, Keij, de Reede
en Bergers.
Tegen stemmen de heeren Snel, Jongeleen, Dubbeldeman,
van der Voort, Valentgoed, Schüller, Hessing, van Stralen,
Verweij, mevr. de Cler, de heeren Carton, Groeneveld, van
Weizen, van Eek en mevr. Braggaar.
Hierna is aan de orde de beslissing omtrent de wijze
van behandeling van het verzoek van R. Uges om de
beslissing op zijn verzoek inzake gelijkstelling van den
electriciteitsprijs voor zijn bioscoop Stationsweg met dien
voor andere bioscopen, te willen bespoedigen.
De Voorzitter stelt namens Burgemeester en Wethouders
voor dit verzoek te behandelen bij het in de Raadsverga
dering van 10 Mei 1937 toegezegde praeadvies over de bij
het sluiten van contracten te volgen gedragslijn.
De heer van Eek heeft tegen de voorgestelde wijze van
behandeling geen bezwaar, maar verzoekt spoed bij het uit
brengen van dit praeadvies.
In de vergadering van 10 Mei 1937 is een ongeveer gelijk
luidend adres van den heer Uges ingekomen.
Na een langdurige discussie besloot de Raad, zulks op
voorstel van den Voorzitter, de zaak aan te houden, omdat
Adres van R. Uges i.z. hem in rekening gebrachte electrici-
(van Eek e.a.) teitsprijs.
de beslissing op het verzoek van adressant samenhing met
de te voeren contractenpolitiek van de Lichtfabrieken.
Spreker zou toen zijn stem aan het voorstel van den Voor
zitter niet hebben gegeven, indien hij had geweten, dat het
zeer lang zou duren, voordat de zaak opnieuw aan de orde
werd gesteld.
De behartiging van particuliere belangen moet achter
staan bij de behartiging van algemeene belangen en indien
de beslissing op het verzoek van een adressant invloed had
op het nemen van algemeene beslissingen, zou spreker er
geen bezwaar tegen hebben, dat de adressant eenig geduld
moest oefenen totdat de zaak in het algemeen was beslist.
Spreker heeft echter niet kunnen denken, dat het zoo langen
tijd zou duren vóór een beslissing omtrent het adres van
den heer Uges werd genomen.
De Voorzitter kan den Raad niet verwijzen naar de Com
missie voor de Lichtfabrieken met de opmerking, dat zij de
zaak heeft opgehouden, want hoewel men in de Commissie
er meermalen op aangedrongen heeft, de zaak zoo spoedig
mogelijk te behandelen, is zij thans nog niet in de Commissie
aanhangig gemaakt. Nu de Voorzitter heeft medegedeeld,
dat de Directeur der Lichtfabrieken spoedig een advies zal
indienen, mag spreker aannemen, dat de zaak via de Com
missarissen der Lichtfabrieken en het College spoedig den
Raad zal bereiken. Het is op het oogenblik niet mogelijk,
de zaak op een andere wijze af te doen, maar toch kan spreker
niet volstaan met zich eenvoudig met het voorstel van den
Voorzitter te vereenigen en dringt hij er bij het College op
aan, den grootst mogelijken spoed te betrachten.
Het blijkt, dat de Directeur zijn advies reeds gereed heeft
en de algemeene zaak spoedig kan worden behandeld; onder
deze omstandigheden heeft niet alleen de heer Uges, maar
heeft elke adressant er recht op, dat zijn zaak ook inderdaad
spoedig in behandeling komt.
Mocht intusschen de beslissing over de algemeene zaak
veel langer op zich laten wachten dan de Voorzitter en
spreker wenschen en wel doordat naar de meening van som
migen er zooveel aan verbonden is, dat zij niet snel tot op
lossing kan worden gebracht, dan zou spreker het gewenscht
achten, de zaken van elkaar te scheiden. Spreker is althans
voornemens om, indien mocht blijken dat de vaststelling
van de gedragslijn in zake de contracten voor de lichttarieven
te langen tijd mocht vorderen, voor te stellen de behandeling
van het praeadvies op het adres te scheiden van de behande
ling der vraag, of de contractenpolitiek der Lichtfabrieken
gewijzigd dient te worden.
De heer Coster vraagt, of de zaak in de eerstvolgende
vergadering van de Commissie voor de Lichtfabrieken kan
worden behandeld.
De Voorzitter kan niet toezeggen, dat deze zaak in de
eerstvolgende vergadering van de Commissie voor de Licht
fabrieken aan de orde zal worden gesteld, aangezien deze
vergadering binnen zeer korten tijd zal plaats hebben en
hij niet zeker weet, of de Directeur diens voorstel zóó
tijdig aan de Commissarissen kan rondzenden, dat zij daar
over vóór de vergadering rustig kunnen denken.
Ook spreker betreurt het, dat deze zaak reeds zeer lang
heeft geduurd. De beslissing op een adres, dat op 10 Mei 1937
reeds werd behandeld, had nu genomen moeten zijn.
Ter ontlasting van den Directeur, dien men er van zou
kunnen verdenken, deze zaak te lang slepende te hebben
gehouden, zegt spreker, dat zij inderdaad niet heel gemak
kelijk is en dat, terwijl de contractenpolitiek op zich zelf
reeds moeilijk is, het zeer moeilijk is voor de bedrijven,
waarom het in dezen gaat, een juiste richtlijn te vinden
en daarbij met alle omstandigheden rekening te houden.
Spreker kan dan ook zeer goed begrijpen, dat de Directeur
niet spoedig tot een oordeel is gekomen.
Spreker twijfelt er geen oogenblik aan, of hetgeen men
in deze raadsvergadering heeft gezegd, zal op den Directeur,
die hem eenigen tijd geleden heeft medegedeeld, binnenkort
een voorstel te zullen doen (dat intusschen veelomvattend
schijnt te zijn), een dusdanigen indruk maken, dat spreker
nauwelijks den Directeur morgen behoeft aan te sporen tot
het zoo spoedig mogelijk rondzenden van het voorstel aan
de Commissarissen.
Spreker zal den Directeur daarbij verzoeken, te trachten
zijn voorstellen zóó tijdig in te dienen, dat ze reeds aan
de orde kunnen komen in de vergadering van de Commissie
voor de Lichtfabrieken, op 10 Juni a.s. te houden. Een
toezegging dienaangaande kan spreker echter niet doen.
Spreker neemt dus acte van hetgeen de heeren van Eek
en Coster gezegd hebben, en zegt toe dat hij zijnerzijds
deze zaak zooveel mogelijk zal bespoedigen.