MAANDAG 30 MEI 1938. 163 Verordening op het Bouwen en Sloopen. (Schüller e.a.) precies wil of aan welke wijzigingen deze de meeste waarde hecht. De technische adviseur heeft desondanks een rapport over de voor hem onbegrijpelijke voorstellen uitgebracht. In verband hiermede acht spreker zich gerechtigd te vragen, welk nut het had, de beraadslagingen in de raadsver gadering van 20 December 1937 te schorsen, nu de Eaad op grond van dit rapport een beslissing moet nemen. De mogelijk heid om op grond van een dergelijk rapport een vruchtbare gedachtenwisseling te houden, is ten eenen male uitgesloten. Is het voor de raadsleden reeds zeer moeilijk, zich een oordeel te vormen over een technische zaak, waarvan zij niet volledig op de hoogte zijn, nog moeilijker wordt het voor hen, indien zij zich een oordeel moeten vormen over voorstellen, welke de technische adviseur volgens zijn verklaring niet begrijpt. Men zou deze verklaring nog aannemelijk kunnen achten, indien de adviseur over de voorstellen geen rapport had uitgebracht. Spreker zou over het onbegrijpelijke rapport zeer veel kunnen zeggen, maar zou geen stap verder komen, indien hij het deed. Bovendien acht spreker den tijd te kostbaar voor het houden van een debat op grond van beweringen over voorstellen, welke degene, die deze beweringen heeft geuit, niet begrijpt. Spreker meent zeer duidelijk in woord en geschrift zoowel in de Commissie van Fabricage als in den Eaad te hebben verklaard, dat het z.i. gewenscht is, de bestaande verordening niet te wijzigen, maar indien dit wel geschiedt bijzondere voorschriften voor de achtergevelrooilijnen vast te stellen en wanneer men het laatste niet wil doen, de amendementen aan te nemen, welke spreker op het ontwerp van de Commissie voor de Strafverordeningen heeft ingediend, hetgeen dan te beschouwen is als een compromis tusschen deze Commissie en spreker. De voorstellen, welke spreker heeft ingediend, laten aan duidelijkheid voor niemand iets te wenschen over. Het rapport van den technischen adviseur bevat geen nieuwe en steekhoudende argumenten en daarom meent spreker thans te kunnen volstaan met een verwijzing naar wat hij in de raadsvergadering van 20 December 1937 heeft gezegd. Spreker trekt hierbij zijn op 18 November 1937 ingediende voorstel sub 1°, alsmede zijn op 20 December 1937 ingediende voorstel in en brengt in zijn amendement op artikel I de redactioneele verbetering aan, welke de Commissie voor de Strafverordeningen in overweging heeft gegeven. De Voorzitter constateert, dat de heer Schüller de voor stellen luidende: „De voorgestelde Verordening houdende wijziging van de verordening van 12 October 1905 (Gemeenteblad No. 25) op het Bouwen en Sloopen, laatstelijk gewijzigd bij ver ordening van 24 September 1934 (Gemeenteblad No. 48) „niet" aan te nemen", en „Ondergeteekende stelt voor, de gemeente bij de vast stelling van algemeene achtergevelrooilijnen in zónen te verdeelen en voor elke zóne bepaalde regelen vast te stellen". heeft ingetrokken. Spreker heeft in de raadsvergadering van 20 December 1937 niet gezegd, dat de amendementen van den heer Schüller, waarvan spreker alleen in die vergadering kennis had kunnen nemen, juridisch niet in orde waren, maar heeft wel ge wezen op de mogelijkheid, dat tegen het aanbrengen van de voorgestelde wijzigingen juridische bezwaren zouden kunnen bestaan. Intusschen is gebleken, dat de Commissie voor de Straf verordeningen de juridische qualiteiten van de voorstellen van den heer Schüller zoodanig heeft geoordeeld, dat zij daartegen geen bezwaar behoeft te maken. Spreker kan hieruit alleen concludeeren dat de heer Schüller, naast de vele andere capaciteiten, die hij in den Eaad ten toon spreidt, tevens een goed jurist geweest is. Niet alle raadsleden echter zijn in staat, op zulk een goede wijze artikelen van verordeningen te redigeeren, en daarom blijft het wenschelijk, wijzigingen van dergelijke verordeningen a tête reposée te bekijken. Waar de deskundige adviseurs de amendementen van den heer Schüller onbe grijpelijk achten en de heer Schüller er zelf aan wanhoopt, dat de Eaad ze, zelfs na het advies van de deskundigen, zal begrijpen, acht spreker de conclusie gewettigd, dat deze amendementen niet moeten worden aangenomen. De heer Splinter merkt op, dat de heer Schüller niet heeft gesproken over zijn voorstel tot het ontwerpen van bijzondere achtergevelrooilijnen. Verordening op het Bouwen en Sloopen» (Schüller e.a.) De heer Schüller heeft daarvoor verwezen naar de stukken en naar hetgeen hij in de raadsvergadering van 20 December 1937 heeft gezegd. De heer Splinter vraagt, of het de bedoeüng van den heer Schüller is, dat spreker dit nog gaat weerleggen dan wel of de heer Schüller daarop geen prijs meer stelt. De heer Schüller stelt na de wijze, waarop zijn op 20 Decem ber 1937 ingediende amendementen behandeld zijn, op verder debat geen prijs meer. De heer Goslinga is te weinig technisch ontwikkeld om deze voorstellen geheel te overzien en te doorgronden; hij weet alleen, dat op het oogenblik de verordening zoodanig luidt, dat het College herhaaldelijk aanvragen om bouwvergunning moet weigeren wegens strijd met de bouwverordening. Door aanneming van het voorstel van het College nu zal de ver ordening eenigszins soepeler worden, als gevolg waarvan zeer vele bouwvergunningen zullen worden aangevraagd, hetgeen den burgers, en ook den arbeiders, ten goede zal komen. Door aanneming van het voorstel van den heer Schüller zal de regeling verstarren; dan zal het College moeten doorgaan met verschillende aanvragen om bouwvergunning en om vergunning om te verbouwen, moeten worden afgewezen. Aangezien eenige versoepeling van de verordening meer werk meebrengt en dus de burgerij ten goede komt, zal spreker gaarne zijn stem geven aan het voorstel van het College; zich bewust zijnde, dat voor sommige perceelen in de binnen stad een bijzondere regeling moet worden getroffen en dat de eischen, die de verordening stelt ten aanzien van de peripheric van de stad, niet zullen worden verzwakt. Daarom zal spreker stemmen tegen het voorstel van den heer Schüller; hij vermoedt, dat ieder die de Meer-werk-actie wil bevorderen zijn stem zal geven aan het voorstel van het College. De heer Schüller zegt, dat het na de uitvoerige debatten over deze zaak blijkbaar nog niet tot den heer Goslinga is doorgedrongen daarvoor behoeft men heusch niet tech nisch onderlegd te zijn dat spreker in het geheel drie voor stellen heeft ingediendhet is dus onjuist te verklaren, dat spreker niet anders wil dan de bestaande verordening hand haven. Spreker wil in eerste instantie de bestaande verordening handhaven, maar heeft subsidiair verschillende tusschen-voor- stellen gedaan en aldus de hand toegestoken aan degenen, die het niet met hem eens zijn. Wanneer de heer Goslinga zegt, dat spreker niets wil en wanneer de heer Goslinga er de meer werk-actie bij haalt, dan is hij er naast; dan heeft hij blijkbaar in den langen tijd, die verloopen is tusschen de eerste behande ling van deze verordening en nu de stukken nog niet bestu deerd. De eerste de beste leek kan inzien, dat spreker wel iets anders wenscht, wanneer de bestaande verordening niet ge handhaafd zal worden. Spreker verklaart dit om te voorkomen, dat de verkeerde indruk wordt gewekt, dat hij de Meer-werk-actie zou willen tegenwerken. Het cardinale punt is, dat de Commissie voor de Strafverordeningen het meerdere en spreker het mindere wil bereiken. Er bestaat slechts een gradueel verschil. Het voorstel van den heer Schüller luidende: „Te besluiten dat Burgemeester en Wethouders verorde ningen van bijzonderen achtergevelrooilijnen ontwerpen, en aan de Eaad ter goedkeuring voorleggen." wordt verworpen met 20 tegen 15 stemmen. Tegen stemmende heeren Lombert, van der Laan, Eiker bout, van Eosmalen, Coster, van der Heijden, Beekenkamp, Würtz, van der Tas, Tobé, Wilbrink, van der Kwaak, Goslinga, Manders, Splinter, Tepe, Wilmer, Keij, de Eeede en Bergers. Vóór stemmen: de heeren Snel, Jongeleen, Dubbeldeman, van der Voort, Valentgoed, Schüller, Hessing, van Stralen, Verweij, mevrouw de Cler, de heeren Carton, Groeneveld, van Weizen, van Eek en mevrouw Braggaar. Beraadslaging over artikel I, waarbij tevens aan de orde komt het amendement van den heer Schüller (zie Ingekomen Stukken No. 105, bl. 57). De Voorzitter deelt mede, dat de heer Schüller zijn amendement in dien zin heeft gewijzigd, dat in plaats van „16% van de helft van de straal" gelezen wordt „8% van de straal". Het aldus gewijzigde amendement van den heer Schüller wordt verworpen met 18 tegen 17 stemmen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 3